Amsterdam-Spinozawandeling
BLAZOEN AMSTERDAMSE REDERIJKERSKAMER
d’EGELANTIER ‘IN LIEFDE BLOEYENDE’
AMSTERDAM in de 16e en 17e eeuw
1a.(Brakke Grond, Nes 45) INLEIDING BIJ WANDELINGEN AMSTERDAM SPINOZA
Aan deze linkerkant van de pagina 'a’damse spinozawandelingen' een schets van 17e eeuwse ontwikkelingen in Amsterdam aan de hand van genummerde locaties. Aanvankelijk hoorden deze locaties bij enkele specifieke wandelingen, vandaar de volgorde. Het staten- en grachtenplan van de Amsterdamse binnenstad, soms de huizen en zelfs de functies, die deze vervulden, zijn nog sterk overeenkomstig die van deze kaart uit 1649. De cultuur-historische schets vormt een achtergrond bij Spinoza's leven en werk. Hierover meer aan de rechterzijde van deze pagina. Door de combinatie van locaties en onderwerpen is de volgorde van de onderwerpen noodzakelijkerwijs nogal willekeurig.
Veel culturele, economische en wetenschappelijke ontwikkelingen in het culturele leven en denken in de 17e eeuw vallen af te lezen uit de architectuur en emblemen:
- De gevelstenen of bevatten symbolische afbeeldingen en praktische aanduidingen over de bewoner
- De architectuur van bouwmeester Hendrick de Keyser (1565 - 1621) met bruine baksteen en wit beeldhouwwerk en natuurelementen valt in een periode van opleving van natuurfilosofie. Zijn torens konden van verre worden gezien door de scheepslui, wanneer ze terugkeerden van lange tochten over zee
- De latere bouwmeester Jacob van Campen (1596 - 1675) heeft meer wiskundige figuren, zoals een timpaan; deze zijn te zien bij het Stadhuis en de ingang van de Schouwburg aan de Keizersgracht, die hij bouwde.
Jacob van Campen, die samen met Constantijn Huygens Hofwijck (in Voorburg) ontwierp, greep terug op ideeën van de romeinse Vitruvius, die ook Renaissance schilders en Hans Vredeman de Vries beïnvloedde. Dit is ook te zien in Leonardo da Vinci's Vitruvian man. Hierbij ging men ervan uit dat bepaalde verhoudingen door mensen aangenaam worden gevonden, vooral als de verhoudingen al in de aard van de mens zitten. Nieuwe architectuur riep de vraag op, wat je wilde uitstralen en zeggen met een gebouw. Het stadhuis op de Dam (nu het Paleis op de Dam), dat tussen 1648 en 1665 werd gebouwd, aanvankelijk door Jacob van Campen ontworpen, straalt de ontwikkelde wetenschap uit; het moest het achtste wereldwonder worden. De Opstand tegen de Spanjaarden moest er op heldhaftige wijze in worden geëerd. Wat moest groter worden: de bestaande kerktoren of het Stadhuis, een 17e eeuwse discussie over de verhouding kerk en staat?
De KAART UIT 1649 (hierboven) laat het gebied zien waar Spinoza (1632-1677) tussen zijn 17e en 30e jaar (1649-1661) zal hebben gelopen en welke indrukken hij er kan hebben opgedaan. Eerst als handelaar. Later woonde hij aan het Singel en kwam in de Dirk van Hasseltsteeg bij zijn uitgever Rieuwertsz. Het linkerdeel van deze webpagina schetst vooral de Amsterdamse achtergrond; het rechterdeel de plekken waar Spinoza en zijn geestverwanten veel kwamen en waarover zij spraken. De nummers correponderen met de locatielijst.
(links Leonardo DA VINCI, 1452-1591, 'Vitruviusman' uit 1590, wiskundige exactheid in de kunst, 'de gulden snede'; rechts Hofwijck''). De tuin vormt een belangrijk onderdeel van het ontwerp van Hofwijck. Ook het huidige Bijbels Museum (Herengracht 364-370) uit 1662 van Vingboons heeft een bezienswaardige tuin; binnen is een geurenkabinet. De mogelijkheden de Natuur te ontdekken met microscoop en telescoop, leiden er voor Constantijn Huygens en voor velen met hem tot het idee dat God niet alleen tot de mens sprak door de Bijbel maar ook door het 'Boek van de Natuur'.
2. BEURS (Rokin/Beurspoortje bij Dam)
BEURS VAN HENDRIK DE KEIJZER UIT 1611; AANZICHT ZUIDZIJDE; GELEGEN AAN ZUIDZIJDE VAN DE DAM (ROKIN)
In de 16e eeuw had de Amsterdamse handel zich in aanzienlijke mate ontwikkeld. Vanaf 1611 stond op deze plek al een grote Beurs, gebouwd door Hendrick de Keyser. Het plaatje toont hoe levendig het toen was rond de Beurs. Verder is te zien is dat de Amstel hier dan nog onder de Beurs doorstroomt.
Het water, de handel, de Beurs, het zijn belangrijke schakels in de geestelijke veranderingen die plaatsvonden. Nieuwe ideeën ontstonden ook in andere handelssteden met ligging aan het water zoals Antwerpen, Brugge, Gent, de Hanzesteden, Venetië.
De uitbreiding van de overzeese handel, de techniek die daarvoor nodig was, de mogelijkheden om geld te investeren en te vermeerderen, dit alles bracht immense veranderingen met zich mee, waarbij nieuwe denkbeelden hoorden. Bij voorbeeld moesten er 'omgangs'regels komen voor ontmoetingen op zee met schepen van andere landen. De rechtsgeleerde HUGO DE GROOT (1583-1645) (rechts, in boekenkist) vond dat ieder schip recht op doorgang zou moeten hebben, zodat voor niemand de handel werd belemmerd. Hij ontwikkelt een natuurfilosofie, waarin mensen en volken van wat voor religie of nationaliteit dan ook afspraken zouden moeten maken over gelijke rechten.
Aan de noordkant van de Beurs zitten boekwinkeltjes. Boeken waren een belangrijk handelsproduct voor Amsterdam. Spinoza’s uitgever was Jan Rieuwertsz (1617-1687), die ook de Nederlandse vertaling van Descartes uitgaf. Klik hier voor de exacte locaties van Beurs en Dam omstreeks 1630.
In Amsterdam is het belangrijkste deel van de handel in de eerste helft van de 17e eeuw gericht op de landen aan de Baltische Zee, de Noordse handel. Het heeft een belangrijke positie in de handel omdat de handelaren een naam van betrouwbaarheid hebben (informatie in het huis van de graankeurmeesters in de N.Z. Kolk). De Witsenfamilie, die later veel burgemeesters zal leveren, zaten in de graanhandel. Wapenhandelaar Louis De Geer (1587-1652) verbindt zich in hoge mate met de strijd om de Hervormde zaak, onder andere in de 30-jarige oorlog, heeft uitstekende contacten met Zweden en is sterk internationaal-georiënteerd.
In 1594 werd door Amsterdamse kooplieden, waaronder Hendrick Hudde (na twee jaar Bicker, Pauw en Dirck van Os uit de Nes) een vloot naar oost-Indië ingericht voor de inkoop van specerijen. In 1602 wordt de VOC opgericht; in 1623 de WIC. Deze compagnieën geven aandelen uit en zullen belangrijk bijdragen aan de toenemende rijkdom in de Republiek. Het zijn aangelegenheden van de hele Republiek, welke worden besproken in de Staten-Generaal: iedereen kan aandelen kopen en de winsten innen. De leiding berust bij de Heren XVII voor de VOC en de Heren XVIII voor de WIC, die samenkomen in Amsterdam. De Amsterdamse V.O.C.-kamer is de grootste met meer dan de helft inleg. Onder de eerste Amsterdamse inleggers Bicker, Pauw, Reynst en Geurt Dircksz. De VOC en WIC hadden de monopolies op hun handel: de VOC mocht verdragen sluiten, forten bouwen, garnizoenen beschikbaar stellen, alles behalve een eigen staat stichten. De inwoneraantallen van 60.000 van Amsterdam en 12.000 van Rotterdam zouden meer dan verdrievoudigen tussen 1600 en 1675. Van Oldenbarneveldt smeedde de provincies, die elkaar onderling naar het leven stonden, aaneen om zo de Spanjaarden en Portugezen te verslaan. En iedereen verdiende aan de oorlog met de staatsvijand. Internationaal verschoof de economische macht hierdoor van Sevilla en Lissabon naar Amsterdam en Londen (waar een vergelijkbare organisatie de EIC in 1600 werd opgericht maar op kleinere schaal), (Vanvugt, 2017).
Doopsgezinden maakten bezwaar tegen handel uit de koopvaart. Ook anderen wilden een minder gewelddadige handelsvaart organiseren. De VOC-directie vroeg Hugo de Groot, de secretaris van Van Oldenbarneveldt, om de kaapneming schriftelijk te verdedigen. Van zijn hand verscheen 'De Iure Praedae', recht op buit, een pleidooi voor mensenhandel en kaapvaart, gewettigd met een oorlogstheorie. De Groot spoorde alle soorten protestanten aan om overzee buit en profijt te zoeken; zij zouden 'koning en paus' tegelijk bestrijden door naar Indië te varen. Niet iedereen ging helemaal hierin mee. Zeeland verbood mensenhandel. Bredero is tegen in 'Moortje'.
In de 16e eeuw was met de ontwikkeling van de scheepvaart en de ontdekking van Amerika de 'handelswereld' buiten Europa verdeeld tussen Spanje (Amerika) en Portugal (Azië). Dit ging weinig zachtzinnig, zowel tussen Europese staten en de bemanning van boten onderling als in de benadering van de mensen die van oudsher in deze gebieden woonden. Vanvugt spreekt van een 'roofstaat', wat met veel afschrikwekkende verhalen wordt toegelicht. De bemanning van de schepen was niet van het fijnste soort en het leven aan boord was gevaarlijk. Slechts een derde van hen zou terugkeren.
1b. REDERIJKERIJ (Nes 45; Gelderse kade 16)
NES VLEESHALLEN; ANATOMIE;
REDERIJKERSKAMERS d'EGLANTIER ‘IN LIEFDE BLOEIENDE’ EN WIT LAVENDEL
In de Nes boven de vleeshallen in het vroegere Margarethaklooster (rechts) kwamen Rederijkers bijeen. De Eglantier bestond al vanaf 1518. Rederijkerskamers waren oorspronkelijk religieuze broederschappen die kerkelijke feestdagen opluisterden met mysterie-spelen, processies en tableau-vivants. Ze hebben onder meer door hun openbaar straattheater een breed bereik. De Rederijkerskamers in de Nederlanden wisselen onderling uit. Het ging er vaak vrolijk aan toe, zoals te zien is (rechts) op zwierige schilderijen van FRANS HALS (1587-1666) uit Haarlem, waar de Rederijkerskamer 'Trou moet blyken' actief was. De Eglantier kende prominente leden met dichters als Spiegel (1549-1612), Roemer Visser (1547-1620), Bredero (1585-1618) en Hooft (1581-1647), die vaak ook politieke invloed hadden. In hun gedichten en theaterstukken ontwikkelt zich een nieuwe eigen ethiek los van een verwijzing naar een bepaalde God. Ze gebruiken vaak symbolen uit de natuur. Ze komen vaak samen in het huis van Roemer Visscher (Gelderse kade 16) en later bij Hooft op het Muiderslot.
COORNHERT
Wat omstreeks 1600 ten tonele wordt gevoerd is vaak ‘Zedekunst’ en gaat over de vraag ‘Hoe moet ik leven in deze veranderende tijd?’. Dirck Volkertsz Coornhert (1522-1590), lid van d’Eglantier, schreef lang vóór Spinoza in 1585 de eerste Nederlandse Ethica ‘Zedekunst dat is Wel-levenskonste’. Op advies van zijn vriend Spiegel verwijst hij hierin niet naar God, hoewel in Coornhert's eigen leven de beleving van het goddelijke een belangrijke rol speelde. Een andere belangrijke bijdrage van Coornhert was de vertaling in het Nederlands van Latijnse werken als van Seneca (-4-65) en Cicero (-106- -43). Naast deze werken over ethiek uit de romeinse tijd vertaalde hij Boëthius 'Vertroosting van de philosophie'. BOËTHIUS (480-525) schreef dit boek over de troost van het denken vanuit de gevangenis (rechts). Coornhert-zèlf noemt het denken het 'vonxcen van het goddelijk licht'. Dergelijke goedgekozen boek-vertalingen, die door de boekdrukkunst onder velen verspreid konden worden, droegen bij aan het zelfstandig denken in de eigen taal. Coornhert schreef verder in de vorm van gesprekken met vrienden zoals Spiegel over 'het hoogste goed', over wat het belangrijkste in het leven is.
Binnen de theologische controversen van zijn tijd, richt Coornhert zich tegen Beza (1519-1605) en Calvijn (1509-1564) over het doden van ketters en de predestinatie. Deze zou inhouden dat het kwaad van God komt en elk motief om goed te doen wegnemen. Hierbij argumenteert hij in de lijn van Castellio (1515-1563), Franck (1499-1543) en Schwenkfeld (1489-1561). Hiermee pleit hij voor gewetensvrijheid, volkomen godsdienstvrijheid en bevordering van religievrede. Ook richt hij zich tegen de Leidse hoogleraar Lipsius (1547 - 1606). De ideeën van Coornhert, o.a. voor gewetensvrijheid, zijn terug te vinden in de Unie van Utrecht (1579). De ideeën van Calvijn in de 'Akte van Verlatinghe' uit 1681; Willem van Oranje ondertekende dit door Beza opgestelde document, omdat het calvinisme de reformatorische stroming was, die de opstand toestond (dit in tegenstelling tot Luther). Ook reformatorische stromingen uit andere landen hadden het calvinisme tot grondslag genomen (o.a. de hugenoten en de Schotse puriteinen). De twee documenten liggen ten grondslag aan de staatsvorming in de lage landen. Hiertussen ligt echter een spanningsveld, dat regelmaig in tegenstellingen tot uiting komt. Enerzijds Coornhert, die stelt dat de opstand juist gericht was tegen het ketterdoden van de Spaanse inquisitie en daarom zou je met de calvinisten van de regen in de drup komen, als zij het doden van ketters niet verwierpen. De orthodoxen zagen in gewetensvrijheid een gevaar voor de eenheid en veiligheid van de staat.
Het blazoen van de EGLANTIER (rechts), een roos, wordt door de graficus Coornhert geplaatst in zijn omgeving. De roos wordt bezocht door een bijtje, dat de honing (liefde) verspreidt en wordt belaagd door de sluipspin (gevaar!); de roos heeft doornen ontwikkeld. Spinoza’s zegel lijkt opvallend sterk op het blazoen van d’Eglantier. Espinoza betekent ‘doorn’. Spinoza gebruikt in zijn zegel dezelfde roos in combinatie met dit 'verdedigings-wapen’: een doorn en zijn zinspreuk ’CAUTE’, ‘PAS OP’. Verder lijkt de vormgeving van de egelantier op het zegel op de gekruisigde op het blazoen (zie bovenaan). Naast elkaar vormen het blazoen en de zegel zo een (misschien toevallige) illustratie van de overgang van religieus denken naar natuurfilosofie en van Spinoza's gelijkstelling van God met de Natuur. Deze twee denkwijzen bleven in de zeventiende eeuw naast elkaar bestaan.
De natuurkundig ingenieur Simon Stevin (1548-1620) stelt in zijn boek 'Het burgerlick leven' (1590) dat mannen van de wetenschap misschien niet meer in God kunnen geloven, maar zij dienen zich uiterlijk te gedragen alsòf en vrouwen en kinderen dienen te worden aangemoedigd in geloof.
In de volgende eeuw zullen wetenschappers losser komen te staan van het traditionele geloof, dat wil zeggen van de hun bekende geloofsinhoud gekoppeld aan traditionele dogma's en bepaalde ceremoniën, en daarmee van niet altijd meer in de traditionele geloofsgemeenschap passen. Er zijn veel voorbeelden van wetenschappers (L. Kooijman: Stensen, Swammerdam, Kerckrinck, Chr. Huygens), die een geloofskrisis doomaken (Kooijmans noemt het ziel-angst of zielenood) en een groot verlangen naar geloof. Andere wetenschappers gaan de bijbel op wetenschappelijke wijze plaatsen (Erasmus, Vossius, Spinoza) of gaan naar andere landen om te bestuderen wat de mensen daar geloven (Kircher, Witsen, Leibniz). Dit leidt tot een inhoudelijke verandering van het geloof en soms een geloofsbeleving in geheime genootschappen (opkomst van de rozekruizers en vrijmetselaars) en gemeenschappen (Anna Maria van Schurman).
In het begin van de 17e eeuw zat naast d'Egelantier ook de Rederijkerskamer 'Wit Lavendel' in de Nes/Brakke Grond (gebouwd in 1654). Van deze kamer was Vondel lid. Bredero (lid van d'Eglantier) is op deze plek geboren (zie bord aan de muur) en groeide hier op. Vondel is vlakbij in de Warmoesstraat opgegroeid. Op latere leeftijd kreeg hij een baantje in de buurt bij de Bank van Lening (Nes 57).
10. GEVELSTENEN/ (GELD)MORAAL (Oude Zijds Voorburgwal 300)
GEVELSTEEN BOVEN INGANG STADSBANK VAN LENING: HOOFDSOM MET RENTE TERUG
Opeens raakten mensen in financiële welstand. Hoe daar mee om te gaan? Nieuwe ideeën werden niet alleen via de kerken en toneelspel verspreid. Op verschillende plekken in de stad getuigen de rijmpjes aan de muren van een nieuwe moraal. Op de gevelsteen boven de ingang van de Bank van Lening staat dat men zaken van waarde kan belenen maar wel met RENTE (links) moet terug betalen. De protestantse ethiek stond winstmaken toe in tegenstelling tot de katholieke moraal. Er is nog wèl een zij-ingang waar de ‘nooddruftige’ zijn spullen voor een klein bedrag kon verpanden.
Coornhert (zie hierover Schama) had zijn ideeën over rijkdom verwerkt in de ‘Comedie van de Rijckman’. De teneur in zijn financiële ethiek: rijkdom-zèlf is niet verkeerd, maar wel een verkeerd gebruik ervan. Coornhert’s ethiek is die van ‘het genoeg’. Tegenover de levenswandel van een personage ‘Veel Behoeven’ stelt hij een ‘natuurlijk genoeg’. Deze manier van tegen geld aankijken, wordt vrij gebruikelijk in die tijd. Wat aan geld over is na het ‘genoeg’, gaat naar goede doelen, bij voorbeeld naar een 'hofje voor ouderen'. Of het wordt besteed aan opdrachten aan schilders. Bekend is dat De Geer als 'mercator sapiens', een koopman die geld besteed aan wetenschappen, beschermheer werd van de Tsjechische pedagoog Comenius (1592-1670). Dit is ook in de lijn met Calvijn, die de mens ziet als rentmeester, die sociale verplichtingen heeft.
Een ander bekend toneelstuk (1617) met 'geld'moraal is 'Warenar' van P.C. Hooft en S. Coster. Warenar is in feite geen vrek, maar een tragikomische figuur, die door een onverwachte vondst volkomen de kluts kwijt raakt, en geheel gebiologeerd is door deze schat. Maar aan het einde kan hij zijn schat loslaten en wegschenken: het was geen gierigheid maar obsessie die hem gebonden hield.
GEVELSTEEN BOVEN DE ZIJ-INGANG/ De ‘nooddruftige’ kan hier aankloppen voor ‘EEN CLEYN GELT’
9. BEHOEFTE AAN WETENSCHAP (Atheneum illustre; Oude Zijds Voorburgwal 231)
EEN OLIFANT OP DE DAM (REMBRANDT 1638)
In Amsterdam bloeiden de wetenschappen ten gevolge van de handel. Er werden kaarten gemaakt; scheeps-apparatuur werd ontwikkeld. Mensen namen van alles mee uit verre streken. Aan de Kloveniersburgwal 87-89 toont Blauw-Jan zijn verzameling. Hansken is een op Ceylon geboren olifant die in 1633 met een schip van de Verenigde Oostindische Compagnie naar Amsterdam wordt gebracht, en op de Dam wordt getoond.
Er ontstaat behoefte aan een Amsterdamse universiteit. Door de bestaande universiteiten wordt Amsterdam echter niet een volledige universiteit toegestaan. In 1632 wordt wel een universiteit op beperkte schaal ingericht, het Atheneum Illustre. Hier kon een vooropleiding voor een studie in Leiden worden gevolgd. Dáár, in Leiden, werden de examens afgenomen. Hiermee blijft de wetenschappelijke controle bij Leidse professoren als Gomarus (1563-1641). En bij Revius (1586-1658), één van de felste pleitbezorgers van kettervervolging. Hij had hierin een voorganger gehad in Lipsius (1547-1606): 'De mens moet zijn lot accepteren'. Het doden van ketters was in zijn ogen onvermijdelijk. 'Brandt het kwaad weg om het geheel te houden'. Gomarus was de tegenstander van Arminius (1560-1609). Lipsius was leermeester geweest van Maurits van Oranje, die ook bij de strenge Lipsius in huis had gewoond.
Arminius was aanvankelijk nogal streng in de leer. Toen hij probeerde de standpunten van de vrijzinnige Coornhert te weerleggen en zich verdiepte in diens ideeën, werd hij gegrepen door diens tolerantie-ideaal. Hij werd een van de meest tolerante religieuze leiders van ons land en had met name onder intellectulen veel aanhang. Hoewel de bevolking grotendeels op de hand was van Gomarus, waren de meeste intellectuelen Arminiaan.
(rechts) Verzameling BLAUW-JAN (Kloveniersburgwal).
Constantijn Huygens (1596-1687) had een hoge positie aan het Hof van Frederik Hendrik (1584 -1647). Daardoor kon hij een stempel drukken op diens kunstcollectie en kon hij ook Barleus en Vossius financieren. Bij de opening van het Atheneum Illustre spraken Barleus (1584-1648) (hij sprak over matiging van het verlangen naar geld), de arminiaan Vossius (1577-1649) (met een lezing dat wijsbegeerte de de oorzaak geeft van alles) en was Hugo de Groot (Grotius) aanwezig. Ook sprak Hortensius (1605-1639), die contact had met de Bredaase Beeckmans (1588-1637), de wiskundige die Descartes beïnvloed heeft.
Het was tenminste iets, maar mensen als Bredero, Coster en Hooft hadden liever in Amsterdam een universiteit gehad met Nederlands als voertaal.
UNIVERSITEITEN EN KONINKLIJKE ACADEMIES
De belangrijkste universiteiten waren die uit Franeker, Leiden en Utrecht. In 1660 werd in Londen de Royal Society opgericht door Wren; de secretaris was Oldenburg. Actief lid o.a. Boyle. Constantijn Huygens onderhield contacten met Wren. In Parijs kwam in 1666 de Académie des sciences, waarin Christiaan Huygens een belangrijke rol speelde. Andere vorsten probeerden ook een kring van wetenschappers rond zich te scharen, maar de Engelse bleef het meest prestigieus. De Franse (hugenootse) universiteit van Saumur, Thévenot les gaf, met wie o.a. Hudde en Swammerdam contact hadden zou in 1688 (met de terugdraaiing van het verdrag van Nantes door Lodewijk XIV) worden gesloten.
1. DETERMINISME/DESCARTES (Oude Zijds Voorburgwal 282-296/ Nes 45. Brakke Grond)
ANATOMISCHE LES VAN NICOLAAS TULP REMBRANDT (1632)
Destijds opereerden er in de panden aan de Nes wel eens (Vlaamse) artsen. Rembrandt schilderde ‘de Anatomische les van Nicolaas Tulp (1593-1674)’. Het toont de in die tijd een toegenomen belangstelling voor het lichaam.
Op de begane grond waren hier vleeshallen. Van de aanwezigheid van het Gilde der vleeskeurders ('Die Vinderskamer', rechts) getuigt een gevelsteen op het Nespleintje. Bekend is dat DESCARTES (1590-1650) graag bij slagerijen rondneusde. Daarbij ontdekte hij dat het hart niet een mystiek orgaan is, maar een soort pomp die werkt volgens logische wetten van oorzaak en gevolg. De werking van het hart is een bekend voorbeeld in de uitleg van zijn wetenschappelijke methode (in ‘Discours de la methode’ uit 1637), die er op is gericht de wetten van oorzaak en gevolg bloot te leggen. Zijn methode legde de grondslag voor de hedendaagse wetenschapsbeoefening. Descartes was destijds aanvankelijk zeer omstreden aan de universiteiten. Het cartesianisme was de grondslag voor 'mechanisering' van het wereldbeeld en gaat uit van de grondgedachte dat alle menselijke kennis één systematisch, hiërarchisch geordend, bouwwerk vormt. Spinoza zal Descartes ook op onderdelen kritiseren, maar anders dan de behoudende kritiek van o.a. de Utrechtse Voetius (1589 - 1676).
Dat vanuit Leiden tot zeer lang censuur wordt uitgeoefend op de wetenschap, blijkt bij voorbeeld uit de benoeming van Burchard de Volder (1643 - 1709) tot hoogleraar filosofie in Leiden in 1670. Wel was de focus veranderd. Het cartesianisme was gangbaar geworden, maar 'monistische' onderzoekingen, die bij voorbeeld duidelijk maakten dat er geen geest betrokken was bij de voortplanting en dat in het eitje al het diertje in kleine vorm aanwezig was, werden pas vertraagd tot de wetenschappelijke kennis gerekend.
In deze periode leidde de ontwikkeling van de microscoop tot nieuwere inzichten in de anatomie en bij voorbeeld de voortplanting, die gerekend werden tot 'gevaarlijke kennis' (samenvatting van L. Kooijmans, 2007). Jan Swammerdam (1637 - 1680) deed tal van nieuwe ontdekkingen. Zijn werk werd pas 57 jaar na zijn dood in het werk van Boerhaave de 'Bijbel der natuur' (1737) officieel gemaakt. Boerhaave zelf was niet aangesteld als botanist, het vakgebied waarin hij zijn belangrijkste ontdekkingen deed, maar als hoogleraar in de medicijnen. Bekende namen op anatomische gebied zijn verder Niels Stensen, Franciscus De leBoë Sylvius, Kerckrinck, Ruysch. Swammerdam deed een aantal bijzondere ontdekkingen bij 'gewone kleine 'dierkens'', zoals bij de LUIS (rechts) en de paringsdans van SLAKKEN (linksboven). Hij was er goed in de grote, algemenere, lijn te zien. Dit kon in zijn consequenties voor het geloven gevaarlijk-grensverleggend zijn. Zo stelde hij dat 'grotere dieren geacht werden verstandiger te zijn, maar dat ook insecten werden gedreven door wat hij omschreef als ‘een verstandige ende bijsondere geest’, die op een efficiënte manier was ingericht op zelfbehoud. Hij stelde vast dat er zowel over hogere en lagere dieren eigenlijk heel weinig bekend was, maar dat hem inmiddels wel duidelijk was geworden dat het onderscheid dat doorgaans werd aangebracht tussen volmaakte dieren en ongedierte in elk geval geen grond had.
3. POLITIEKE MACHT IN AMSTERDAM (Dam)
De Dam vormde door de jaren heen een belangrijk podium voor reële politieke macht en machtstrijd.
OPSTAND WEDERDOPERS OP DE DAM 1535
Al in 1535 was de Dam podium geweest voor een opstand van de ‘WEDERDOPERS’ (gravure van Claes Jansz Visser, links). Deze hielden een demonstratie door naakt te gaan lopen. Hiermee gaven ze uiting aan hun ideaal van gelijkheid van alle mensen. Deze vreedzame demonstratie werd hard onderdrukt door de politie. Executies volgden.
De doopsgezinde ANNEKEN HENDRIKS (rechts) werd in 1571 geëxecuteerd op de Dam. Zij werd met buskruit in de mond in het vuur gegooid. In de manier van straffen wilde het gezag het publiek duidelijk maken, wat niet mocht en hoe het af kon lopen als verboden werden overtreden.
In 1535 woonde Coornhert om de hoek in de Warmoesstraat 111. Hij was toen 13 jaar. Mogelijk legden dergelijke taferelen een basis voor zijn latere strijd tegen het doden van ketters (Uit: 'Proces van 't ketterdoden, 1590'). En voor zijn ideeën over hervorming van het strafrecht en de strafpraktijk, ook voor andere wetsovertreders dan gewetensbezwaarden en politieke gevangenen.
Vanuit het Stadhuis werd rechtgesproken. Naar de publieke ophanging op de Dam kwamen veel mensen kijken. Rembrandt maakte in 1664 een tekening van Elsje Christiaans.
ELSJE CHRISTIAANS (links).
Zij was na de terechtstelling te zien op het Galgenveld in Noord, samen met de oorzaak van haar terechtstelling: de bijl waarmee ze iemand had gedood.
ALTERATIE
Hoewel er vrijheid van godsdienst bestond in de Republiek, was de gereformeerde calvinistische kerk sinds de ALTERATIE (onder) in 1578 de officiële kerk in Amsterdam. De officiële kerk had onder meer tot taak zorg te dragen voor diensten voor iedereen, zoals bij een huwelijk en begrafenissen. In Amsterdam was er een opstand aan voorafgegaan, die zich afspeelde op de Dam. Sindsdien werden hier op de Dam in de van oorsprong Katholieke Nieuwe Kerk gereformeerde diensten gehouden. De verdiensten van de Calvinisten in de opstand en oorlog tegen de Spanjaarden hadden hen die speciale positie doen opeisen. Eigenlijk had Amsterdam, waar ook veel katholieken woonden, niet gewild dat de Katholieke priesters en stadbestuurders zo de stad uit werden gezet, evenals Willem de Zwijger en D.V. Coornhert. Fanatieke calvinistische geuzen onder Lumey hadden steden bevrijd maar ook huisgehouden, ook onder niet-Spaanse troepen. De van huis uit eerder Lutherse dan calvinistische Willem de Zwijger heeft de akte van Verlatinghe (model gemaakt door Beza, een leerling van Calvijn) in 1581 getekend conform een besluit van de vergadering van de Staten-Generaal omdat het calvinisme Opstand toestaat, waar Luther wat dat betreft terughoudend was. Ook andere protestantse stromingen (waaronder de Hugenoten) ondersteunden de ideeën uit de Akte Van Verlatinghe.
BEELDENSTORM
Na de beeldenstorm van 1566 zijn de kerkinterieurs geleidelijk aan versoberd. Constantijn Huygens (1596-1687) lichtte dit als volgt toe: 'Onze godsdienst is zo eenvoudig als ze van onze wijze meester is ingesteld. Zonder de minste bijvoegingen van pracht en zwier. Zulks prijs ik ten hoogste. Wat anderen ook mogen zeggen ten voordele van de gevoeglijkheid van zekere pracht en praal en luister, die, mijns oordeels, bekwamer werktuigen zijn van aftrekking als van opwekking eener Godsvrucht die in geest en waarheid moet bestaan'.
Pieter SAENREDAM'S (rechts) buurkerk toont een hoge ruimte van licht, als het ware een hemelkoepel, waarbinnen de mens zijn ervaringen op de muur krabbelt. Diensten worden gehouden in het Nederlands. De Bijbel wordt in het Nederlands gelezen en naar de eigen tijd geïnterpreteerd.
Ook de synagoge van de Portugese Joden, die in 1667 wordt gebouwd, neemt deze stijl over. Het interieur van de synagoge lijkt op de sobere protestantse kerken met een hoofdrol voor de lichtinval.
Buiten de kerk om kon de calvinistische kerk morele ideeën via gevelstenen verspreiden. Een voorbeeld is de steen met een ‘vermaan’rijmpje over het wisselend lot.
VERMAANRIJMPJE OVER HET WISSELEND LOT (Pentagon)
BENYT NIEMANS PROFFYT
LÁÁT ELLECK OP HOOPEN BOUWE
WANT OF GY HET SCHOON BENYT
HET FERTUYN SAL SYN LOOP HOUWE
6. POSITIE VAN NIET-CALVINISTEN: KATHOLIEKEN (Begijnhof; R.K. Kapel)
Voor niet-gereformeerde gelovigen was het zaak zich aan te passen aan de regel: ‘Er is vrijheid van godsdienst, maar je moet er niet mee te koop lopen’. In ieder geval geen klokgelui. Alleen calvinistisch klokgebeier was toegestaan. Op het Begijnhof is te zien dat huizen die er van buiten uit zien als woonhuizen, van binnen zijn ingericht als kerkruimten. De katholieke Philip Vingboons ontwierp dit in 1671.
(links) BUITENZIJDE R.K. KAPEL BEGIJNHOF
INTERIEUR (rechts)
In 1579 is veel Katholiek bezit overgegaan naar de gereformeerden. De in beslag genomen kerken werden geleidelijkaan afgestaan aan verschillende kerkelijke groeperingen, die in Amsterdam verbleven. De vroegere Katholiek kerk, schuin tegenover de Katholieke schuilkapel, werd in 1607 de Engelse kerk. Er kwamen onder andere de Pelgrim Fathers naar toe. Een pijnlijke situatie voor de Katholieke gelovigen.
Op de plek van de huidige Mozes- en Aäronkerk (Waterlooplein 207/Jodenbreestraat) stond vanaf 1640 een Franciscaner huiskerk.
7. POSITIE VAN NIET-CALVINISTEN: DOOPSGEZINDEN; LUTHERANEN (Spui/Singel, hoogte UB)
De kerk speelde in deze tijd een belangrijke rol. Om verschillende redenen waren in Europa nieuwe kerkgenootschappen ontstaan, die zich niet meer thuis voelden in de Katholieke kerk. Luther had zich verzet tegen de aflatenhandel van de Katholieke kerk. Verder ontstond een proces van zich geleidelijk losmaken van dogmatische ideeën. Dit leidde tot een reeks nieuwe kerkgenootschappen zoals Doopsgezinden, Luthersen, Remonstranten. Belangrijk was ook het zelf de Bijbel lezen (ook mogelijk gemaakt door de boekdrukkunst).
7b. ZIJKANT LUTHERSE KERK SPUI Aan Singel 411 staat de Lutherse kerk uit 1633. De kant aan de Spuizijde toont nog dat de diensten vóór 1633 in 7 samengetrokken woonhuizen plaatsvonden. De handel in hout met de Noordelijke landen was in deze periode nog erg belangrijk. Interventie van de voor deze Hanze-handel belangrijke Deense koning, heeft bewerkstelligd dat de Lutherse kerk deze officiëlere status in Amsterdam kreeg.
7c. DOOPSGEZINDE /MENNONITISCHE GEMEENTE (Singel 452)
Even verderop ziet men aan de overkant de Vlaams-doopsgezinde kerk 't Lam (op Singel 452). De voorkant ziet eruit als van een gewoon woonhuis. Op de gevel een ‘gewone’ verwijzing van een lammetje naar de destijds aangrenzende brouwerij en kroeg ‘t Lam'. Aan de ACHTERZIJDE (rechts) is de fraaiere, eigenlijke ingang van de doopsgezinde kerk. Binnen een sober interieur zonder beelden.
Doopsgezinde schuilkerken werden soms niet kerken maar 'Vermaningen' genoemd. Binnen de doopsgezinde, mennonitische gezindten zijn tal van stromingen te onderscheiden. Zie voor informatie hierover http://gameo.org/index.php?title=Doopsgezind. Noordelijker aan het Singel zaten 'De Waterlanders' en nog noordelijker 'De Zon'. In het algemeen stonden ze een apostolisch christendom voor: Christus als voorbeeld en inspirator voor een 'deugdzaam' leven. Van de lidmaten werd een actieve keuze voor het geloof gevraagd door pas op een volwassen leeftijd te dopen.
Onderling was vrij veel gekrakeel tussen deze drie stromingen. Wat betreft de omgang met de wereld om hen heen waren de Waterlanders het ruimst van opvatting en hadden van de drie doopsgezinde stromingen de meeste rijke lidmaten. Zij baseerden zich vooral op een eigen uitleg van het Nieuwe Testament en deden elkaar niet gauw in de ban.
Vondel, van huis uit doopsgezind en diaken bij de Waterlanders (1616-1620), die toen gevestigd waren in de Oude Nieuwstraat, kwam in conflict met hen. Hij wilde de bijbel trouw blijven, niet zo zeer de innerlijke overtuiging. Toen hij genoeg kreeg van de meningsverschillen trad hij toe tot de Rooms-Katholieke kerk De Krijtberg (Singel 448). De Waterlanders en de Zon zaten noordelijker: de Waterlanders 'Bij den Toren', d.w.z. bij de door Leeghwater (ook mennoniet) gemaakte brug hoogte Singel 159. De ingang tot de Zon is te zien op Herengracht 109-111. Boven het poortje is een klein reliëf van een zonnetje te zien. Wat doopsgezinden gemeen hadden was dat zij zich bij voorkeur vestigden ter 'rechter'zijde van de stad (gezien vanuit het noorden): de westelijke 'Nieuwe zijds'. Dit had aanvankelijk een godsdienstige grondslag; bovendien was het vroegere bezit van de Katholieken in de vorm van kloosters vooral aan de Oostkant van Amsterdam gelegen.
7d. SOCIANISME
In principe was er vrijheid van godsdienst, hoewel niet alle godsdiensten publiek beleden mochten worden. Ook de vele immigranten konden hun godsdienst belijden. Op last van de Kerkeraad in 1648 en later in 1653 de Staten was het socianisme verboden. Socinus (1535-1604) leerde dat alleen het Nieuwe Testament moest worden erkend als bron van verstandelijk te verklaren openbaring; dat er één God was, niet drie; dat er geen erfzonde bestond en geen predestinatie. Christus was niet door de kruisdood maar door zijn zedelijk voorbeeld tot verlosser geworden. Later werden deze unitariërs genoemd, wat nog lange tijd een aanzienlijke groep gelovige christenen omvatte (Jon Israel, 2010, ho V).
In de doopsgezinde kerk 't Lam zijn dergelijke diensten toch wel eens gehouden, getuige de lastige deurknop (je moest naar boven in plaats van naar beneden drukken), die bij de ingang naar de kerkruimte is aangebracht om invallende politiemannen te vertragen, zodat tijdig op een lutherse dienst kon worden overgeschakeld.
LASTIGE DEURKNOP
Een voorganger met sociniaanse ideeën was Galenus Abrahamsz de Haan (1622-1706). Hij sprak ook in het openbaar op het Rokin net als een andere collegianten-voorman Adam Boreel. In J. Lindeboom 'Stiefkinderen van het Christendom' staan veel stromingen en hun connecties naar verschillende op deze website genoemde personen met toelichting beschreven.
Een met het socianisme verwante stroming was die van de sacrementariërs, die de reële aanwezigheid van Christus in het sacrament van het avondmaal afwezen. David Joris (1501-1556) had met deze stroming gesympathiseerd. Later zouden binnen de vrijzinnige kerkgeschiedenis van de 19e en 20e eeuw deze sacrementariërs worden gezien als exponenten van de redelijke, rekkelijke protestantse traditie die de Nederlandse volksaard zou weerspiegelen.
7e. 'tLAM, SYMBOOL VAN DE BOHEEMSE BROEDERSCHAP (Singel 460)
't Lam op de Doopsgezinde schuilkerk Singel 452 verwijst aanvankelijk alleen naar het naastgelegen café 't Lam (locatie het huidige Odeon). Bovenop stond nog lange tijd (minimaal tot 1817) een SCHAAP MET DE VLAG, symbool van de Boheemse Broederschap, later dat van de Hernhutters en de Evangelische broedergemeenschap. Ook voordat Vingboons het huidge gebouw in 1663 bouwde voor Gillis Marcellis, stond dit symbool op het café/brouwerij, zoals te zien is op Van der Helst 'Schuttersmaaltijd' uit 1648 ter gelegenheid van de vrede van Münster. Comenius was verbonden met de Boheemse broederschap, waarbij hij enige tijd priester is geweest.
Er bestaat in Amsterdam belangstelling voor het werk van de oude Egyptische wijze Hermes Trismegistus, een verwante stroming. Ficino en Paracelsus zijn in de late Middeleeuwen belangrijk bij de verdere ontwikkeling en verspreiding van deze ideeën. In 1614-1616 verschijnen drie Rozekruisers manifesten. In de eerste helft van de 17e eeuw bestond in Amsterdam in verschillende kringen hiervoor belangstelling, waaronder in Rederijkerskring (Roemer Visscher). Later gaan Comenius' ideeën steeds meer in de richting van oecumene. De eigenaar van brouwerij 't Lam was destijds ook eigenaar van de aangrenzende panden waarin de Vlaams-doopsgezinde huiskerk 't Lam en de katholieke huiskerk de Krijtberg gehuisvest waren: een oecomenisch hoek.
7f. SYNAGOGE en school van TALMUD TORA ( Waterlooplein 133/156, 'De Herschepping' en naast Mozes en Aäronkerk, 205)
De sefardische Joden hadden tot 1639 een HUIS-SYNAGOGEN (links). Deze gaan samen in één synagoge ter hoogte van Waterlooplein 205.
In één van de belendende huizen zou Spinoza zijn geboren (ook Zwanenburgwal 15 wordt als geboorteplek genoemd).
In 1639 kan aan de Houtgracht (nu Waterlooplein 133/156) de in classicistische stijl gebouwde synagoge van het genootschap TALMUD TORA (rechts) worden geopend. Zie ook het INTERIEUR (rechts). Aan de Houtgracht staat naast de synagoge de school waar Spinoza les kreeg en die hij tot zijn 15e jaar bezocht.
7g. WAALSE KERK (30. Walenpleintje 159; naast Oude Zijds Achterburgwal 155)
In 1578 kwam hier een Waalse kerk voor Hugenoten, Franse aanhangers van Calvijn. Na achtervolging in Frankrijk werden ze later beschermd door het Edict van Nantes. Lodewijk XIV hief dit Edict in 1685 op. Dit leidde tot een grote toeploop van Hugenoten in de Nederlanden waaronder naar Amsterdam. Er worden verschillende andere Waalse kerken in Amsterdam gebouwd. Oranje was vaak sterk verbonden met de Waalse kerk. Stadhouder Willem III is in een Waalse kerk gedoopt.
7h. De REMONSTRANTSE HUISKERK 'RODE HOED'
In de 30-er jaren krijgen de remonstranten een schuilkerk aan de Keizersgracht 108 (met een gevelsteen 'RODE HOED').
De remonstranten, opvolgers van de Arminianen, hadden veel steun in dit deel van Amsterdam. Hun tegenstanders zetten behalve Arminius en Wttenbogaert, ook Coornhert, David Joris en de 'Afvallighe Wederdoper' op de 'Arminaense Dreckwagen'. En Johan van Oldenbarneveldt wijst hen de weg. De remonstrantse dominee Johannes Wttenbogaert (1557-1644) is de opvolger van Arminius. Wttenbogaert werd gesteund door de familie Reaal. Laurens Reaal (1583-1637) laat een ook in remonstrarntse kring uitzonderlijk geluid horen: hij staat voor de opbrengsten van VOC- en WIC-handel mede ten goede te laten komen aan de inlanders.
1.c. POLITIEK EN REDERIJKERIJ (Dam/ Brakke Grond, Nes 45; wiskunde school van S.H. Cardinael in Nieuwe Nieuwstraat 20)
Geleidelijkaan krijgen de Rederijkers-stukken een wereldlijker vorm en worden er dichtkunst en redekunst - de rhetorica - beoefend. Stukken van religieuze of moralistische inhoud worden nu afgewisseld met mythologische en helden-verhalen. Deze algemene trend is ook te zien bij de Egelantier en het Wit Lavendel. Tekstschrijver en burgemeesterszoon P. C. Hooft had grote invloed op de nieuwe ontwikkeling in de toneelkunst, waarbinnen het klassieke drama een grote rol ging vervullen. Bij voorbeeld werd een stuk van Terentius (-195 tot- 159) bewerkt door Bredero (1585-1618) tot zijn 'Moortje' (1614). In deze renaissancistische komedie volgde Bredero het klassieke stuk na, aangepast aan de omstandigheden die hij kende. Sommigen, zoals Joost van den Vondel (1587-1679), wilden de klassieke tragedieschrijvers overtreffen of voorbijstreven. Voor Vondel betekende dat Bijbelse stof omwerken in de vorm van een klassieke tragedie. Er was voldoende stof voor drama en tragedie in eigen land te vinden.
Veel strijd, oorlog en beeldenstorm hadden in de voorafgaande eeuwen plaatsgevonden. Velen met afwijkende meningen waren geëxecuteerd of verbannen. Veel bekende geleerden, schrijvers en staatslieden zijn gevangen gezet of gedood. Of hadden moeten onderduiken, of werden beschimpt, zoals op de spotprent 'd'Arminiaanse Dreckwagen'.
Bij voorbeeld prins Willem van Oranje (1533-1584), die in 1582 vogelvrij werd verklaard na de Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring met het ‘PLAKKAAT VAN VERLATINGHE’ (rechts) op 26-07-1581 en in 1584 werd vermoord nadat een bedrag op zijn hoofd was gezet. Ook Coornhert (1522-1590) heeft in de gevangenis gezeten en dook onder bij collegianten. Velen, die vanwege hun opvattingen gedood zijn of gevangen gezet, zijn anoniem gebleven. Zoals de ‘Wederdopers’ bij hun opstand in 1535 in Amsterdam. De 'Opstand' tegen de Spanjaarden kostte velen het leven.
De staatsman Van Oldenbarnevelt (1547-1614) werd in 1618 op het Binnenhof onthoofd. Zijn secretaris Hugo de Groot werd gevangen gezet in slot Loevestijn. Hoewel het leek te gaan over de vrijheid van godsdienst, was er eigenlijk sprake ven een politieke tegenstelling tussen Maurits en Van Oldenbarnevelt. Niet alleen speelde een rol dat sommigen (als Maurits) oorlog wilden blijven voeren en anderen, als van Oldenbarneveldt, voorstander waren van vrede. Dit laatste had geresulteerd in het 12-jarige bestand (1609 - 1621). Maar al eerder waren er conflicten tussen beiden gerezen. De oudere Van Oldenbarnevelt was veel meer verbonden met de Staten-Generaal, terwijl Maurits door verschillende provincies tot stadhouder was verkozen. De Staten-Generaal hadden Maurits leger ingezet tegen kapers bij Duinkerken (1600), waarbij Maurits onverwachts had moeten strijden tegen Spaanse troepen, waardoor hij veel cavalerie had verloren. Maurits wilde eigenlijk het leger het liefst inzetten voor de (protestantse) strijd van steden tegen de Spanjaarden. Ook had van Oldenbarnevelt in Utrecht een nieuw stadsbestuur willen benoemen, tegen de wil van Maurits. Hier liepen een onduidelijke machtsverhouding en staatsvorm en een geschil over de vrijheid van godsdienst door elkaar heen. Bij de controverse tussen Gomaristen ('kamp Calvinisten') en Arminianen ('kamp doopsgezinden van de Dreckwagen') speelde ook de kwestie van vrije wil, zie ook De vrije wil in de de 16e en 17e eeuw. Maurits wilde voor alles de eenheid van de (staats-)godsdienst bewaren, hoewel Arminius zijn eigen dominee was geweest.
VONDEL OVER VAN OLDENBARNEVELDT
De Rederijkers verwerkten deze politieke ervaringen in hun werk. Via de kunst kon kritiek worden geuit. Vondel schreef (lange tijd verboden) gedichten en toneelstukken hierover. Bekend is zijn 'Stokje van Van Oldenbarneveldt'. Hij kiest hierbij partij voor degenen die het opnamen voor de vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Hoewel de zinspelingen op van Oldebarneveldt bedekt waren, werd het ontdekt en hadden de Staten Vondel willen veroordelen. Amsterdam verhinderde dit echter.
In andere gedichten laat hij het verdriet zien dat oorlog met zich meebrengt. De gedichten gaan over de moeders, die rouwden om hun zonen en echtgenoten.
In 1617 werd door Samuel Coster de Nederduytsche academie opgericht, een Rederijkerskamer met als blazoen een Bijenkorf onder een Egelantier, verder met het devies 'Ijver'. Deze legde zich vooral toe op het aanbieden van hoger onderwijs in de volkstaal. Standplaats was de latere schouwburg aan de Keizersgracht. De Calvinistische kerkeraad beviel de oprichting niet. Zij drong bij het Amsterdamse stadsbestuur, de vroedschap, aan op sluiting. Er bestond bezwaar tegen de twee mennonitische professoren, waaronder de wiskundige Sybrandt Hansz. Cardinael. Deze had vanaf 1605 een school in de Nieuwe Nieuwstraat 20. Ook de inhoud van de theater-stukken beviel niet. De onderwijsinstelling werd in 1618 gesloten en de opvoering van stukken in 1622 gestaakt. Vondels 'Vraghe van d'Amsterdamsche Academi aan alle poëten en dichters' (1631) riep bij de Calvinisten heftige reacties op. Toch kon in 1632 het 'Atheneum Illustre' worden geopend.
2b TONEELOPVOERINGEN OP STRAAT (Rokin/Beurspoortje)
TABLEAU VIVANT BIJ HET BEZOEK VAN MARIA DE MEDICIS (1638)
Toneel op markten en pleinen voerden de Rederijkerskamers van oudsher op. Was het werk van Coornhert vooral gericht op het vinden van het hoogste geluk in zichzelf en op het doorgeven van ervaringen aan een volgende generatie, op milde wetgeving en omgangsvormen, gebaseerd op kennis (‘weet of rust’), op strafrechtvernieuwing en tegen het doden van mensen met afwijkende meningen zoals ketters, geleidelijkaan werden er in de 17e eeuw meer stukken opgevoerd, die een politieke informatiefunctie voor het volk hadden. Ook worden de voorstellingen steeds grootschaliger.
MARIA DE MEDICIS OPGENOMEN IN EEN SCÈNE
In opdracht van de overheid voerde 'In liefde bloeyende' tijdens het 12-jarig bestand met Spanje van 1609-1621 toepasselijke verhalen uit de Romeinse geschiedenis op. In de tirannie van de laatste Romeinse koning Tarquinius de Hoogmoedige, de ontering van LUCRETIA (in rechter kolom, geschilderd door Rembrandt) en de verijdelde samenzwering van Brutus kon het publiek toespelingen herkennen op de eigen geschiedenis van de Tachtigjarige Oorlog. Dit soort festiviteiten moesten meestal in een razend tempo -zo'n tien dagen - voorbereid worden door de regisseur van het geheel Samuel Coster.
Absoluut hoogtepunt van dergelijke theater-feesten was het bezoek van Frankrijks koningin-moeder Maria de Medicis aan de Republiek in 1638. Het hield een informele Franse erkenning van de Nederlandse Republiek in. Er werd flink uitgepakt. MARIA DE MEDICIS (rechtsboven), de andere gasten, de burgemeesters van de stad, ze dreven allen in hun barken op het water van het Rokin, waar Neptunus Maria tegemoet dobberde en de stedenmaagd met de handelsgod Mercurius haar begroetten. Dit soort theater is tot het eind van de jaren vijftig te zien. Daarna wordt dit in andere vorm voortgezet in theaterstukken die werden opgevoerd in de Schouwburg aan de Keizersgracht.
http://www.digischool.nl/ckv2/burger/burger17de/toneel/toneel17de.htm
Op Keizersgracht 384, waar eerst de 'Eerst Nederduytsche Academie' gehuisvest was, komt in 1637 een nieuwe schouwburg van Van Campen. In 1665 wordt de barokke schouwburg vervangen door een nieuwe, die meer theaterstunts mogelijk maakt. Directeuren als Vondel worden opzij geschoven.
In 1669 treedt een nieuw bestuur aan onder leiding van het gezelschap (NIL). Dit luidt een algemenere nieuwe oriëntatie van de opvoeringen in: van Barok theater naar op 'rationeel-classicistische' leest geschoeid theater volgens de ideeën van NIL= 'NIL ARDUUM VOLENTIBUS' = 'NIETS IS MOEILIJK VOOR HEN DIE WILLEN' (rechts; 'klimmen naar de lauriertak').
Lodewijk Meyer (1629-1681) is van 1665-1669 nog directeur geweest van de Schouwburg-oude stijl, maar krijgt onenigheid met de leiding over het ‘ongeregelde Spaanse repertoire' is oprichter van NIL in 1669. Met hem gaat ook Jacob Vallan uit het bestuur en wordt één van de leden van NIL.
NIL oriënteert zich op de rationalistische en puristische ontwikkelingen van de Académie Française, met name Corneille. In 1637 schreef Corneille Le Cid. In dit stuk toont hij de moeilijke keuze tussen de liefde en de eer, waarbij de keus valt op de eer. Een klassieke tragedie waarin hij zich zoveel mogelijk aan de regels hield die gesteld werden door de classicistische esthetiek. In 1647 werd Corneille lid van de in 1635 door Richelieu opgerichte Académie française.
Wat hielden de veranderingen in? In de Schouwburg werden vaak klassieke stukken gespeeld. Dit kon zijn in de vorm van 1. naspelen: het stuk speelde zich af zoals het geschreven was in een Griekse of Romeinse omgeving. 2. een tweede vorm was dat de klassieke personages werden geplaatst in een Hollandse omgeving. Zo schreef Vondel Palamedes, waarin Van Oldenbarnevelt te herkennen was. 3. een derde vorm was dat een klassiek stuk een verbetering onderging, die leidde tot verheffing van het publiek. Vondel plaatste dan een klassiek stuk in een bijbelse omgeving. Een voorbeeld is 'Jephta'.
NIL wilde ook 'verbeteren' vanuit een classicistische contekst, maar dan op een volstrekt andere manier, die meer op de 'rationaliteit' was gestoeld. De Académie Française trad in Parijs op als kunstrechter en wetgever. De leden van NIL willen het publiek voorbeelden voorschotelen, die een hoge graad van perfectie hebben bereikt. Zo nemen de schilders (o.a. Gérard de Lairesse, 1640-1711) van NIL een voorbeeld aan Zeuxis, die voor een schilderij van de mooiste vrouw een aantal mooie vrouwen als modellen neemt en van alle vrouwen de mooiste uiterlijke kenmerken op dat éne schilderij verwerkt. Vondel wordt terzijde geschoven en Rembrandt bekritiseerd: onverdragelijk lelijk. Net zoals Meijer een handboek voor het theater uitgeeft, geeft de Lairesse een handboek voor de (behang)schilderkunst uit.
Dit roept bij Rembrandt weerstand en lachlust op. Hij voorziet dit van commentaar op het 'ZELFPORTRET als ZEUXIS' (links) door een lelijke, lachende oude man te schilderen: zichzelf. In een hoekje van het schilderij is nog wel een oude vrouw geschilderd, maar nauwelijks zichtbaar. Rembrandt zèlf moet als het hoofdonderwerp worden beschouwd. Zeuxis is een figuur uit de Oudheid, die zich doodlachte om zo'n lelijke oude vrouw, toen deze op zijn oude dag een oude vrouw schilderde .
REMBRANDT is realistisch genoeg om zichzelf als oud te portretteren en kunstenaar genoeg om dat toch mooi te kunnen doen. Hiermee zet hij zich af tegen stromingen in de kunst die alleen mooie dingen willen laten zien bij wijze van 'verheffing' van het volk. Hijzelf is een representant van de REALISTISCHE HOLLANDSE SCHILDER-traditie. Na Saskia's dood ontwikkelt hij de realistische stijl nog verder, vaak in religieuze voorstellingen.
NIL lijkt sterk georiënteerd op de (taal)vernieuwende stromingen in Frankrijk, de Encyclopedisten. Het theaterwerk wordt vrolijker, meer blijspel, spektakel en techniek. Tussen 1672 en 1677 is de Schouwburg gesloten vanwege de oorlog met de Fransen. Waarschijnlijk vonden de calvinistische stadsbestuurders dit een goede zaak. Zij ergerden zich toch al aan de stukken.
5. IN AMSTERDAM ONDERGEDOKEN GELEERDEN (Descartes: Kalverstraat, met opschrift: Westermarkt 6; Locke, Damstraat/Oude Hooghstraat, Westermarkt)
Zoals het zaak was voor de niet-gereformeerde gelovigen zich aan te passen aan de regel: ‘Er is vrijheid van godsdienst, maar je moet er niet mee te koop lopen’, zo gold dat ook voor geleerden met ideeën, die te vooruitstrevende implicaties hadden. Een brede kring van mensen bood in het algemeen bescherming tegen daadwerkelijke vervolging. Bovendien had Amsterdam profijt van dergelijke vrije denkers. Als je je een beetje gedeisd hield, was het mogelijk om in Amsterdam bescherming te vinden.
Wáár precies in de Kalverstraat hij woonde is onbekend, waarschijnlijk in een oud klooster, maar (links) RENÉ DESCARTES (1596-1650) heeft hier in ieder geval een tijdje gewoond. Later woonde hij enkele jaren op de Westermarkt 6 (boven de deur is een gedenksteen). Zijn ideeën waren zeer omstreden. Hij moest zich onopvallend gedragen, maar zei: ‘Die Hollanders zijn zo druk met geld verdienen, die letten niet op mij’. Wel heeft Descartes net als later Spinoza, uit voorzichtigheid, een deel van zijn werk pas na zijn dood laten uitgeven. Zijn uitgever was Elsevier; vertalingen in het Nederlands werden uitgegeven door Jan Riewertsz, ook de uitgever van Spinoza.
Ook andere geleerden hebben een tijdje in Amsterdam gewoond, onder andere (rechts) JOHN LOCKE (1632-1704) van 1683-1689 in de Damstraat en later bij de Remonstrantse dominee Philippus van Limborch (133 - 1617). Hij schrijft dan aan twee verhandelingen over de staat (rechts). Omdat hij moest oppassen voor vervolgers uit Engeland nam hij uit voorzichtigheid een schuilnaam aan: 'Dokter van der Linde'. Het lijkt een eerbetoon te zijn aan Hugo de Groot (1583-1645), die dezelfde schuilnaam had gebruikt. Hugo de Groot-zèlf was in 1618 gelijktijdig met van Oldenbarneveldt veroordeeld maar niet zoals deze onthoofd, en liep na zijn ontsnapping uit de boekenkist openlijk in Amsterdam rond. Zo was hij bij voorbeeld aanwezig bij de opening van het Atheneum Illustre in 1632. Later is Hugo de Groot toch in Frankrijk gaan wonen.
De vrijheid werd niet alleen beperkt door de calvinistische kerkeraad, die de Amsterdamse vroedschap regelmatig onder druk zette. Deze laatste was er vooral op uit de rust in de stad te handhaven. Verder had de vroedschap zich ook enigszins te houden aan afspraken met de Staten van Holland. Voor John Locke zou de Engelse geheime politie de voornaamste bedreiging hebben gevormd.
Daarnaast speelde de Katholieke kerk een eigen rol. In 1600 was Giordano Bruno, filosoof, kosmoloog en vrijdenker, door de Inquisitie in Rome tot de brandstapel veroordeeld. Galileo Galilei, de beroemde natuurkundige en astronoom, is in 1633 veroordeeld tot huisarrest door de kerkeraad, de Inquisitie. Verder waren er wel eens vermoedens gerezen, dat de Katholieke kerk via vergiftiging zich van controversiële leden van haar kerk ontdeed. De de enige paus uit de Lage Landen, Adrianus IV (Adriaan Floriszoon Boeyens, 1459-1523), had net als Luther weinig op met de aflaten-handel (1517) in de katholieke kerk. Hij had zich in het Vaticaan omringd met enkele geestverwanten uit de lage Landen, waaronder Jan van Scorel (149-1562). Deze ging na diens dood onmiddelijk terug naar Utrecht, omdat hij vermoedde dat de Paus was vergiftigd en ook voor zijn eigen leven vreesde. Descartes was het laatste jaar naar Zweden gevlucht, waar hij zich beschermd achtte door de progressieve Christina van Zweden. Dat de katholiek-gebleven Descartes de dood vond door vergiftiging via een hostie door een priester is nog onlangs geopperd door Theodor Ebert.
59. UITGEVERIJEN EN BOEKWINKELS (Warmoesstraat 140, Van Beyerlandt)
Amsterdam is uitgegroeid tot een belangrijke uitgevers-stad. Er wordt ook daarom al op veel plekken kennis genomen van nieuwe inzichten. Dit geldt voor de uitgeverijen, maar evenzeer voor hun beschermheren. Sommige rijkgeworden kooplieden besteden hun rijkdom aan het doen uitgeven van boeken en het beschermen van de schrijvers (Louis en Laurens de Geer beschermen o.a. Descartes en Comenius; Jarig Jelles Spinoza; Van Beyerlandt Jacob Böhme). Ook onder de magistraat bevinden zich beschermheren (Johannes Hudde en Nicolaas Witsen). Boekuitgevers speelden al vaker een rol bij de bescherming van vernieuwende geesten, zoals bij voorbeeld de Goudse drukker Tournay. Vanaf 1660 gaat Jean Elzevir uitgeven onder een UITGEVERSPSEUDONIEM (links): PIERRE DE MARTEAU om de censuur te omzeilen. Het voorbeeld van Burchard de Volder laat zien dat nog lang in de 17e eeuw bescherming door middel van ondergronds-uitgeven nodig is. Spinoza's uitgever Riewertsz geeft naast de vertaling van Descartes en Spinoza verschillende andere waardevolle auteurs uit, die anders niet zouden zijn verschenen.
Constantijn Huygens beschermt Descartes en adviseert hem een uitgever (Bleau, Alkmaar, 1596-Amsterdam, 1673). Overigens wil het niet altijd zeggen dat de beschermheren het volstrekt eens zijn met de auteur. Zo neemt Constantijn Huygens ook op bepaalde punten afstand van Descartes' ideeën. Een andere beschermeling van de Geer, Comenius, is het ook op punten niet eens met Descartes.
In Amsterdam komen ook zogeheten hermetische boeken uit, boeken van wijzen van over de hele wereld in de lijn van de Egyptische wijze Hermes Trismegistus. Waaronder een geschrift van Trismegistus zelf (uitgegeven door Nicolaas van Ravesteyn). Sommige werken uit de 'Philosophica Hermetica' werden uitgegeven bij Johannes Janssonius. Een andere uitgever was Christoffel Cunradus.
Amsterdam speelt hierdoor een belangrijke rol in de uitwisseling tussen intellectuele netwerken in Centraal en West-Europa. Eén van de vele voorbeelden van internationaal contact is dat tussen de Sileziër Von Franckenberg en de Engelse medicus Robert FLUDD (auteur van SUMMUM BONUM, zie voor kaft rechts).
Waar de vrije gedachte dreigde te worden onderdrukt, ontstond een tegenbeweging. Overigens niet altijd met succes. Mr Johannes Wtenbogaert (Singel 324) (zie rechts, Rembrandt's JOHANNES UYTENBOGAERT) neemt het op voor schilder en rozekruizer Torrentius en informeert Hugo de Groot. Desondanks wordt deze veroordeeld. Wtenbogaert is een verwant (neef) van Johannes Wttenbogaert (1557-1644), die als menner een plaatsje had op de 'ARMINIAANSE DRECKWAGEN' en als de opvolger van Arminius wordt beschouwd.
3. STADHUIS OP DE DAM NA 1650
(links) DAM MET STADHUIS (NU PALEIS) VAN J. VAN CAMPEN EN NIEUWE KERK (Berckheyde, 1673)
In 1650 (de oorlog tegen de Spanjaarden eindigde in 1648) bereikte de rijkdom in Amsterdam een hoogtepunt. Er heerste een uitbundige sfeer Amsterdam. Het nieuw te bouwen Stadhuis zou het achtste wereldwonder worden.
De stad was gegroeid van 30.000 inwoners in 1580 naar 210.00 in 1650. Er wordt daarna in snel tempo veel gebouwd en van hoge kwaliteit. Veel staat er nu nog. Was tevoren het stadhuis klein in vergelijking tot de kerk, het nieuwe stadhuis dat toen werd gebouwd, was groot en hoog. In de uitstraling is de ontwikkeling van kennis en wetenschappen één van de zaken, die wordt benadrukt. Het aanvankelijke ontwerp is van Jacob van Campen, die daarcoor zal hebben samengewerkt met Constantijn Huygens. In het grondplan zit o.a. een combinatie van aan de Joodse Mishnah ontleende maten van de tempel van Salomo, die overeenkwamen met door de romeinen gebruikte maatvoering. Het stadhuis moest zo 'wijsheid' uitstralen (zie Vlaardingerbroek). De toren van de kerk zou moeten worden verhoogd om (symbolisch) boven het stadhuis uit te steken. De kerk moest groter en hoger zijn dan het stadhuis, waar ook recht werd gesproken! Echter tijdens de 15 jaar durende bouw veranderde het bouwplan en de door Van Campen geplande hoge toren voor de kerk kwam er niet. Er was een discussie op gang gekomen over de verhouding kerk en staat.
Binnen konden de Hollandse meester-schilders als de Vlaamse Jacob JORDAENS (1593-1678) (rechts) aan de slag. Het opgegeven thema was: de 'OPSTAND TEGEN DE SPANJAARDEN', wat werd verbeeld middels de Bataven die onder CLAUDIUS CIVILIS in opstand waren gekomen tegen de Romeinse bezetter.
Ook REMBRANDT (links) kreeg een opdracht hiervoor. Alleen… hij schilderde Claudius als niet als strijdlustige held maar als oude man. In een enscenering, die doet denken aan het laatste avondmaal. Hij toont zijn kracht in de gesmede eenheid en door te dreigen met het zwaard, maar niet door vechtlust. Het beviel de opdrachtgevers niet en zijn grootste werk werd versneden en verdween naar de kelders. De andere schilders hadden wèl de heroïek van de ‘Opstand’ benadrukt. Ook Rembrandts leerlingen Govert Flinck (1615 - 1660) en Fredinand Bol (1616 - 1680), zie 'onverdragelijk lelijk'.
Vaderlandse deugden, die van Bataafse oorsprong heetten te zijn, waren in de geest van Erasmus, Coornhert en Hugo de Groot, vrijheidszin, vrijmoedigheid, eenvoud, soberheid, moed, schranderheid, vredelievendheid en oprechte vroomheid. De Bataven waren een volk geweest dat niet alleen naar vrijheid streefde maar ook de gelijkheid cultiveerde. Een volk dat niet het gezag (verticaal) centraal stelde maar het gezin (horizontaal) als de grondslag van de samenleving koesterde (Frijhoff, Spies, 1650). Misschien wilde Rembrandt de geest van deze personen in zijn schilderij eren. Later zal Rembrandt worden geminacht, door de schilders die voor de eigenaren van de grote nieuwe huizen aan aan de 'Gouden Bocht' classicistische voorstellingen schilderden.
POLITIEKE ONTWIKKELINGEN TOT 1650
In 1648 kwam door de vrede van Münster een einde aan de 80-jarige oorlog met Spanje en aan de 30-jarige oorlog (1618-1648).
Aanleiding voor de 30-jarige oorlog was een opstand in Bohemen (Tsjechië). Zweden en Frankrijk waren tegenstanders van de Keizer van het Heilige Roomse Rijk Ferdinand II. De Republiek met stadhouder Frederik Hendrik steunde de Palts (hoofdstad Heidelberg), Bohemen en de in 1608 opgerichte Protestantse Unie van Protestantse vorsten en rijkssteden. De protestantse Boheemse kleinzoon van Willem van Oranje FREDERIK V VAN DER PALTS (1596-1632) (rechts, gevelsteen Egelantiersgracht 153/159), getrouwd met de Engelse Elisabeth Stuart (1596-1662), zoon van Paltsgravin Louise Juliana prinses van Oranje (1576-1644) en kleinzoon van Willem van Oranje, speelde een rol in de Europese Hervomde zaak. Zijn beeltenis staat ook op de kaft van Hobbes' Leviathan. Hij komt naar Den Haag samen met een uitgebreide familie en hofhouding. In Amsterdam is de kanonnenproducent Louis de Geer nauw verbonden met deze Hervormde beweging.
Er bestaat een grote verbondenheid tussen het Hollandse Hof, de familie van der Palts (ook verwant aan Willem van Oranje), het Engelse Hof, met name de Stuarts en de strijd voor de Protestantse zaak. Ook de secretaris van de stadhouders Frederik Hendrik, Willem II en Willem III en hun diplomaat, Constantijn Huygens, voelt zich verbonden met de strijd voor de protestantse zaak. Aan deze hoven komen vaak belangrijke kunstenaars, wetenschappers en diplomaten, die op deze manier elkaar onderling ook weer leren kennen.
Constantijn Huygens ontmoet aan het Engelse hof Cornelis Drebbel en Francis Bacon. Ook met de vrouwen aan de hoven hebben zij regelmatig een intellectuele uitwisseling. Dochter van Frederik V van der Palts en Elisabeth Stuart, Elisabeth van der Palts (1618-1680) (rechterkolom), correspondeert met Descartes en onderhoudt contact met de hoogintelligente en ontwikkelde ANNA MARIA VAN SCHURMAN (1607-1678) (zelfportret, links). Descartes gaat naar Catharina van Zweden en onderhoudt contact met Elisabeth van der Palts. De vrouwen spelen vaak mee in toneelstukken die ter hunner ere ten tonele worden gevoerd, bij voorbeeld Maria Stuart.
De vroege dood van Willem II (1650) bracht de staatsgezinde partij aan de macht met Johan de Witt als raadspensionaris. Zijn benoeming kon echter alleen gebeuren met de nadrukkelijke instemming van Amsterdam, dat toen onder leiding stond van burgemeester Cornelis de Graeff, de meest succesvolle Amsterdamse burgemeester uit de Gouden Eeuw, van wie De Witt een aangetrouwde neef was. De voorbeeldige samenwerking tussen deze twee politici was een belangrijke factor in het succes van De Witts politiek en de herleving van de economie na de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog. De Witt erkende volledig de macht van zijn oom, en deed zijn best om aan de Amsterdamse wensen tegemoet te komen. Hij trouwde met de Amsterdamse Wendela Bicker(1635-1668) uit het eveneens invloedrijke Amsterdamse geslacht Bicker; haar vader was Johan Bicker (1691-1653) en haar moeder Agneta de Graeff (1603-1656).
POLITIEKE ONTWIKKELINGEN VANAF 1650
Nu er vanaf 1648 vrede was met de Spanjaarden na de succesvolle Opstand, dienden zich nieuwe vijanden aan: eerst de Engelsen. De drie Engelse oorlogen (1652-1654), (1665-1667) en (1672-1674) waren vooral gericht op zee en op suprematie in de koloniën. De oorlogen hebben invloed op de welstand in de Republiek. Bij voorbeeld Spinoza en Rembrandt kampen in 1656 met financiële moeilijkheden. In 1663-1664 werd Amsterdam getroffen door een pestepidemie. Voor Amsterdam en de Republiek is de noordelijke handel de belangrijkste.
Na de dood van Willem II in 1651 zal de republikeinse Johann de Witt diens rol overnemen. Hij is al vanaf het begin af anti-orangist. De oorlog tussen Zweden en Denemarken dreigt gevolgen te hebben voor de Hollandse belangen van redelijke tolheffing. Johan de Witt voert in principe een diplomatieke strijd gebaseerd op defensieve allianties, een politiek in de lijn van Hugo de Groot gebaseerd op niet aanvallen tenzij het land zèlf wordt aangevallen.
Tussen 1667 en 1696 bezoekt een van de rijkste mannen van Europa, Cosimo III de Medicis (1642-1723), groothertog van Toscane, de Republiek. Hij ontmoet ondermeer Constantijn Huygens, Johannes van Neercassel, Heinsius, Vossius, Graevius, Swammerdam en diverse kunstverzamelaars. Ook bezoekt hij de Amsterdams Schouwburg, waar Medea van Jan Vos wordt opgevoerd. Op zijn Engels reis ontmoet deze Oldenburg, Boyle en Newton. Zijn zoon wordt onderwezen door de Deense anatoom Niels Stensen. Later zal Cosimo contact hebben met de schoonzoon van Franciscus van den Enden Theodor Kerckring en van den Endens dochter Maria Clara financieel steunen.
In 1667 is Hobbes' LEVIATHAN (links), the matter, forme and power of a common wealth ecclestiall and civil' (1651) in het Nederlands beschikbaar, vertaald door Abraham van Berckel (1639-1686) en uitgegeven bij Elzevir; in 1668 in het Latijn.
Hoewel het werk over de verhouding van kerk, staat en macht in veel opzichten op Spinoza's TPT lijkt, is Hobbes' conclusie anders: volgens hem is voor een staat met interne vrede en een goede verdediging tegen externe vijanden één centrale monarch nodig, wiens authoriteit absoluut is. Een godsdienstige 'locus of power' naast de wereldlijke macht vindt hij onwenselijk.
In een theocratie gaan staats- en theologische macht samen op. Maar ook wanneer de scheiding tussen kerkelijke en wereldlijke macht groter is, zoekt de heerser ondersteuning in een goddelijke instemming met zijn heerschappij. Ook Lodewijk XIV creëert een goddelijk image om zijn macht te ondersteunen. Hij sluit hierbij niet meer aan bij een Christelijke ondersteuning, maar laat zich vergelijken met een held uit de klassieke oudheid, ALEXANDER DE GROTE (rechts), en met een naturalistisch centrum: de Zon.
Vanaf 1667 gaat Zonnekoning Lodewijk XIV proberen zijn gebied uit te breiden, eerst in de Spaanse Nederlanden, geleidelijk richting de Vlaamse provincies.
Alexander de Grote was het voorbeeld dat Lodewijk XIV de mensen voor ogen hield. Lodewijk’s lievelingsschilder Charles le Brun, die in het Louvre naast de 'Zonnekoning' Lodewijk XIV staat uitgebeeld, verheerlijkte het sneuvelen in de strijd voor een vorst (links) op de 'ALEXANDERSCHILDERIJen (1660-1665)', die hij in opdracht van Lodewijk XIV maakte. Door de mensen deze schilderijen te laten zien, kon deze zichzelf laten vergelijken met Alexander 'de Grote'. Zie het 'TPT-citaat van Spinoza'.
In 1667 wordt een 'Eeuwig Edict' (bepleit in Pierre de la Court's 'The interest of Holland' uit 1662) opgesteld mede door Gaspar Fagel (1634-1688), Gillis Valckenier en (onder bedenkingen, tragisch genoeg gezien latere ontwikkelingen) Johan de Witt, waarin het stadhouderschap voor eeuwig zou zijn afgeschaft.
De voorzitter van een commissie van toezicht op de opvoeding van Willem III (met onder andere Johann de Witt en Gaspar Fagel als leden), de Amsterdamse burgemeester Gillis VALCKENIER (1623-1680) (links), zet echter al weer in 1668-1669 de deur open voor de prins en maakt zo een switch van staatsgezind naar prinsgezind bestuur mogelijk; zie hier voor zijn toespraak. Gezien de reële oorlogsdreiging van de Fransen niet onbegrijpelijk. Dit vraagt om meer centralisatie van bestuur.
De Amsterdammer en Rijnsburgse collegiant Coenraad van Beuningen (1622-1693) is de Witt's ambassadeur in Zweden. Hij was voorheen secretaris van Hugo de Groot. Van Beuningen krijgt steeds meer moeite met het offensieve optreden van Zweden waarvoor hij de Witt waarschuwt. Vanaf 1668 beginnen de Fransen, de vroegere bondgenoten tegen de Spanjaarden, naar het Noorden op te trekken. Ook in Frankrijk wordt Van Beuningen ambassadeur. Johan de Witt wil via diplomatieke afspraken een verbond sluiten met Lodewijk XIV waarbij de Zuidelijke Nederlanden onder gemeenschappelijk beheer komen. Hij gaat ervan uit dat de Engelsen en de Fransen gescheiden zullen blijven, maar deze vormen een verbond. Van Beuningen waarschuwt de Witt voor de expansiedrang van Lodewijk XVI.
In 1670 wordt het (Geheim) Verdrag van Dover (ook wel 'Traktaat van Dover' genoemd) afgesloten tussen Karel II van Engeland en Lodewijk XIV van Frankrijk. Karel beloofde hierbij zichzelf en Engeland te bekeren tot het katholicisme en de Triple Alliance, het bondgenootschap met Zweden en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, te verlaten. Engeland zou dan bondgenoot van Frankrijk worden in zijn oorlog met de Nederlandse republiek. Lodewijk, van zijn kant, beloofde Karel voldoende financiële middelen om minder afhankelijk te worden van het Engelse parlement, en militaire steun in de vorm van een legermacht van 6000 man, mocht het tot een intern verzet komen. Engeland werd door dit verdrag betrokken in de Hollandse Oorlog en verklaarde op 28 maart 1672 de oorlog aan de Nederlandse republiek.
Begin 1672 vallen de Fransen (met in het kielzog het Katholieke geloof) de Nederlanden binnen en bezetten ondermeer Utrecht. Het begin van de Frans-Hollandse oorlog, die eindigt in 1679.
In 1672 (het Rampjaar) was 'Het land reddeloos, de regenten radeloos en het volk redeloos'. In Den Haag worden een half jaar na de aanvang van de inval de GEBROEDERS DE WITT VERMOORD (rechts) en tentoongesteld. Het is waarschijnlijk dat de 22-jarige Willem III van tevoren op de hoogte was, dat de de Witten buiten spel zouden worden gezet. Mogelijk speelden hierin de Rotterdamse Johan Kievit en Cornelis Tromp een rol.
De staatsvorm wijzigt: Willem III (1650-1702) wordt stadhouder (maar een gematigde vorm). Het 'Eeuwig Edict' wordt in 1672 beëindigd omdat het onverenigbaar zou zijn met de functie van kapitein-generaal en admiraal-generaal. Fagel wordt Willem III's raadspensionaris. De felle anti-orangistische Pierre de la Court verlaat in 1672 het land.
In 1672 werden door stadhouder Willem III op advies van Valckenier zestien leden uit de Amsterdamse raad gezet, waaronder Henrick Hooft, Andries & Pieter de Graeff (zoons van de in 1664 overleden Cornelis de Graeff, die behoorde tot de staatsgezinde fractie en samen met de familie Bicker 50 jaar lang de politiek in Amsterdam voor een belangrijk deel bepaald had) en Lambert Reynst (voogd van de gebroeders Koerbagh). Medestanders van Spinoza's filosofie kwamen er voor in de plaats (of bleven): Coenraad VAN BEUNINGEN (1625-1672) (links), die zich al langer aangetrokken voelde tot Spinoza en de Rijnsburgse collegianten, Nicolaas Witsen (1641-1717), Johannes Hudde en Valckenier.
Holland zou in 1672 óók zijn ingenomen als niet in allerijl een waterlinie zou zijn ingericht. Utrecht kampt nog een eeuw met deze terugslag en ook in de rest van de Republiek is het met de voorspoed gedaan.
Op 19 februari 1674 trok Engeland zich, omwille van binnenlandse politieke problemen, uit de strijd terug. De Fransen wisten, zonder Engelse steun, de Slag bij Kassel te winnen. Later kwam Engeland definitief terug op zijn beloftes en steunde de Nederlanders opnieuw in hun strijd tegen Frankrijk. Van Beuningen, dan in de vroedschap van Amsterdam, probeert in 1675 een politiek te volgen van overleg met Lodewijk XIV (mogelijk is hij degeen, die Spinoza vraagt om een Politiek Tractaat met betrekking tot de nieuwe situatie).
De historische beoordeling van de rol van Willem III is, dat deze tegen de verwachting in een op de belangen van de Lage landen gerichte koers heeft gevolgd en een voorname diplomatieke rol heeft gespeeld in de Europese oppositie tegen de Franse koning Lodewijk XIV. Zowel de Nederlanden als Frankrijk zijn financieel uitgeput. Uiteindelijk komt Engeland in de 18e eeuw als lachende derde uit de bus. Later zal Willem III in 1688 na een vreedzame intocht koning van Engeland worden, waarbij de kroon hem uit handen van het parlement wordt gegeven; de 'Glorious Revolution'. De burgemeesters Hudde, Witsen en Valckenier verleenden hieraan na enige aarzeling hun medewerking door het beschikbaar stellen van schepen. Ook de Joodse financier Suaso schijnt hierin een rol de hebben gespeeld door zonder voorwaarden vooraf veel geld ter beschikking te stellen. Voor de aandelenmarkt bracht de intocht een zodanige verandering met zich mee dat Van Beuningen failliet raakt en buiten zinnen.
Na het tekenen van de vrede met Frankrijk in 1679 blijkt in Amsterdam en de Republiek een meer Fransgerichte cultuur te zijn ontstaan: meer dan voorheen gericht op grandeur. Wanneer de steeds katholieker geworden Lodewijk XIV in 1685 het Edict van Nantes uit 1598, waardoor Hugenoten recht hadden gekregen op uitoefening van hun geloof en garnizoensmacht in enkele steden, opheft vluchten vele Hugenoten naar o.a. de Republiek. Christiaan Huygens, die in Frankrijk is om daar een bijdrage te leveren aan het tot stand brengen van een Franse 'Royal Society' en tot dan toe zich neutraal had opgesteld, gaat terug naar Holland.
47. PEDAGOGIE EN GEZINSLEVEN (Keizersgracht 123: Comenius; Gelderse kade 16: Roemer Visscher)
Volgens Schama hechtten de Nederlanders ten tijde van de Republiek zeer aan het gezinsleven. En zag dit er in de ogen van buitenlanders bijzonder uit: de kinderen mochten boefjes zijn en werden meer dan in andere landen geknuffeld.
Murmellius (1480-1517) had 'Kinderpap' geschreven, waarin de nadruk bij het opvoeden op 'veel vermaningen' wordt gelegd en weinig op straffen. Het was op scholen gebruikelijk om slechte leerlingen flink te slaan en te vernederen. Volgens Murmellius was een andere lesmethode mogelijk: wie de motivatie van de leerling wist te bevorderen had wrede straf niet nodig. Murmellius had zelf in Deventer les gehad van Alexander Hegius (1433-1498), bij wie ook Erasmus lessen had gevolgd. Murmellius werd rector van de Latijnse school in Alkmaar, waar in die tijd Jan van Scorel (1495-1561) en Alardus van Amsterdam (1495-1544) lessen volgden.
Roemer Visscher had 'Sinnepoppen' (1614) geschreven, geïllustreerd door de bekende etser Claes Jansz Visscher (geen familie). Het titlblad lijkt te verwijzen naar een Rozenkruisersschilderij van Torrentius uit 1614.
Links een klas van de pedagoog Jan Amos COMENIUS, (Moravië, 1592 - Amsterdam, 1670) die vaak in Nederland is. Hij benadrukt het belang van aanschouwelijk onderwijs. Ook is te zien dat hij leert over de natuur: hij wijst op de sterren, planten, etc. Comenius schrijft verder boeken voor moeders over hoe, waarover en op welke leeftijd deze hun kinderen ook zelf veel kunnen leren. Comenius zal les geven aan burgemeesterszoon Pieter de Graeff (1638 - 1707) en Nicolaas Witsen (1641 - 1717).
17e EEUWSE GOUDEN TIJDEN IN AMSTERDAM
Cultureel
Vooral het eerste deel van de 17e eeuw toont zich vanuit deze wandelingenstudie wat Amsterdam betreft als een cultureel gouden tijd. Een periode van vrijmaking van onderdrukking o.a. door de Reformatie (in vele vormen), zelf de bijbel lezen. Ontwikkeling van buitenuniversitaire wetenschap.
Vanuit de stad zelf, doordat rijke kooplieden hun geld en activiteiten op een gegeven moment in de ontwikkeling van wetenschap en kunsten stopten (mercator sapiens). Hierbij speelden de talrijke boekdrukkers, die werk van vrienden uitgaven en controversieel-geachte wetenschappers beschermden, een grote rol. Het was hierdoor een VRIJSTAD. Vanuit andere landen omdat vanwege hun religie of wetenschappelijke praktijken onderdrukten hier hun werk konden voortzetten. De percelen aan het Singel waren nog gelijk in omvang, zoals ook de percelen van doopsgezinden uit de boven het Ij gelegen polders Beemster en Schermer. De doopsgezinde kerken heetten ‘Vermaningen’; men sprak elkaar aan op. Er was goed contact met de kring rond de stadhouder Frederik Hendrik (en de Protestantse zaak) en diens secretaris Constantijn Huygens.
Economisch
Aanvankelijk was de ‘Noordse’ graanhandel een zeer belangrijke bron voor het toenemen van de welvaart. Maar geleidelijk aan kwam hier de handel van V.O.C. (1602) en W.I.C. bij met de uitgifte van profijtelijke aandelen. Hierin speelde Amsterdam ook een belangrijke rol, de heren XVII en XIX kwamen in Amsterdam bijeen, maar het was een aangelegenheid van de hele Republiek en van de Staten-Generaal (die onder sterke invloed stond van Van Oldenbarnevelt, wiens secretaris Hugo de Groot was). De aard van deze handel was rauw en had zwarte randen. De Amsterdammer Laurens Reaal, tijdelijk gouverneur-generaal van alle VOC-gebieden buiten de Republiek, moest al gauw het veld ruimen voor de hardere Coen, o.a. omdat hij zich te veel gelegen zou laten liggen aan de belangen van de inlanders. De handel kostte veel levens; een derde van de scheepsbemanning keerde slechts terug.
Met de bouw van de Gouden Bocht en de kapitale panden in 1665 was het verschil in rijkdom duidelijk zichtbaar gemaakt. Ook is dan een omslag in cultuur zichtbaar. De dan arme Rembrandt ziet zijn grootste schilderij afgekeurd o.a. door de in VOC-handel rijk-geworden invloedrijke Cornelis de Graeff, de schoonvader van Johan de Witt; beiden sterk anti-Oranje. In de Gouden Bocht komen classicistische werken te hangen. Ook deze periode kan een gouden tijd worden genoemd, maar dan vooral wat betreft totale rijkdom. Na de oorlog met de Fransen van 1672-1679 door de inval van de Fransen is het gedaan met de extreme rijkdom (van sommigen) in de Republiek en Amsterdam.
Hoewel Amsterdam en de Republiek steeds rijker werden in de Gouden eeuw (tot 1672) kan vooral de eerste periode cultureel worden beschouwd als ‘Gouden Eeuw’. De handel was vaker ‘graanhandel’, een soort handel, die minder de in onze ogen zwarte kanten heeft dan de latere V.O.C.- en W.I.C.-handel. Vroegere handelaren wijdden zich aan de ontwikkeling van de wetenschap en kunsten, wat uiteindelijk velen ten goede kon komen.
Wetenschappelijk
Methodologisch werden in de 17e eeuw grote stappen gezet met de methodologen Descartes en Bacon, geholpen door de ontwikkeling van verrekijker en microscoop. Bij Descartes vooral dat door het waarnemen van beweging en rust van vormen inzicht kan worden verkregen in de onderliggende krachten van oorzaak en gevolg, die een eeuwig en universeel karakter hadden. Hierbij is de wiskunde van groot belang. De Amsterdammer Hudde had meegeschreven aan de uitgave van Descartes’ werk ‘De géometrie’, een appendix van de Discours de la méthode de wiskundige door een groep rond hoogleraar Van Schooten. Descartes is niet onomstreden; Spinoza ziet als zwak punt het dualisme van Descartes: de tweedeling in aparte ketens van veroorzaking in lichaam en geest. Spinoza ziet hierin een eenheid. De geest neemt het lichaam (in relatie tot de omgeving) voortdurend waar. Vooral in de kennis van het menselijk gedrag (maar ook natuurkundig) schiet Descartes tekort. Niettemin zullen door Huygens en Newton zeer fundamentele inzichten over universele krachten worden bepaald.
Naast de wiskundige studies ontwikkelde zich ook de chemie. Het kon gaan om medicijnen (waaronder psychofarmaca) of de ontwikkeling van materialen, verven; een breed scala, waarvan de onderliggende wetmatigheden (chemische formules plus hun effecten) lastiger te onderzoeken waren. Dit werd onderzocht in achterafschuurtjes. In Amsterdam waren veel activiteiten in het westelijk deel van de stad, ten westen van de Prinsengracht. Er werd glas gemaakte en er was een groot laboratorium (‘chymische werkplaats’) van Glauber (1604 - 1670). Hij onderzocht o.a. geneesmiddelen en salpeter. Later werden hier (de mislukte) experimenten door Galenus Abrahamsz de Haen en Schuller gedaan. Ook de studie van planten en dieren kan in dit licht worden gezien. In Leiden werd de (al-)chemie gedoceerd door de cartesiaan le Boë Sylvius (1614 - 1672) bij wie Swammerdam (1637 - 1680), Reinier de Graaf (1641 - 1673), Niels Stensen (1638 - 1686) en Burchard de Volder (1643 - 1709) studeerden; vanaf 1672 door Burchard de Volder, die zijn proefschrift had opgedragen aan Hudde, die hem heeft voorgedragen. Hudde, de Volder, Van den Enden, Spinoza e.a. hadden ‘heerlijke avondjes’. De Volder had contact met o.a. Leibniz. De opvolger van de Volder was Boerhaave (1668 - 1738). De Volder heeft raadpensionaris Fagel ervan weten te overtuigen dat de (al-)chemie geen gevaar opleverde voor het christendom. In deze geest is ook het TPT geschreven: wetenschap en godsdienst zijn twee afzonderlijke gebieden en hoeven elkaar niet in de weg te zitten. Ook op een ander punt zit hij op Spinoza’s lijn: hij vraagt niet alleen op a posteriori bewijzen, maar ook naar a priori-bewijzen. Dat wil zeggen dat hij voor de interpretatie van een gevonden verband (b.v. op basis van een experiment) de samenhang met het grote geheel wil betrekken. Dit is een zwakker punt van Bacon, die door dat niet te doen ook op utopieën kan uitkomen en experimenten kunnen onvoldoende worden geanalyseerd.
Vanaf 1660 worden er Koninklijke academies opgericht in Londen (1660) en Parijs (1665; hieraan zal Christiaan Huygens veel bijdragen). Ook elders vormen vorsten groepen van wetenschappers om zich heen. N.B. Al veel eerder waren op verschillende hoven tijdelijk veel wetenschappers bijeengekomen. Vooral de alchemie vroeg veel geld en kon ook geld opleveren. Iemand als b.v. Leibniz (1646 - 1617) leefde in een tijd dat het niet meer zo makkelijk was om dat geld te krijgen. Ook in Amsterdam was minder sprake van de ‘mercator sapiens’, zoals in de eerste helft van de 17e eeuw. Daardoor werd internationaal de afhankelijk van vorsten groter. De Royal Society, die al een lange voorgeschiedenis had, blijft lang het meest prestigieuze en betrekkelijk onafhankelijke college van wetenschappers om nieuwe vindingen aan voor te leggen.
Meer dan ooit kwamen mensen met verschillende geloven met elkaar in contact. De wetenschappelijke vraag rees: wat is God, wat is de godsdienst, eigenlijk. Hoe kun je het geloof in God begrijpen? En mensen blijken hierbij zoveel verschillende voorstellingen te zijn: er zijn heel wat Goden denkbaar. Met gebruikmaking van de wetenschappelijke methode het eeuwig-geldende te scheiden van het niet-eeuwige, wat vaak toevallig wordt genoemd, maar toch noodzakelijk gebeurt, zal Spinoza zoeken naar een Godsbeeld dat zowel denkbaar is als bestaanbaar. En aangezien God verbonden is met ethiek en gedrag, komt Spinoza zo tot een realistische ethiek gebaseerd op een analyse van oorzaken en gevolgen, die aansluit bij de aard van de mensen. En tot ‘pedagogische’ aanbevelingen hoe te maken dat mensen vanuit zichzelf, als vanzelfsprekend, doen wat goed voor hen is, overeenstemt met hun aard (psychologie) en situatie (politicologisch, sociologisch en de ‘hele natuur’). Het zou tot meer innerlijke vrede kunnen bijdragen en tot verstandige staatsinstellingen.
Lodewijk XIV zal in 1683 tegelijkertijd met de opheffing van het Edict van Nantes (1598), de verdrijving van de Hugenoten, de hugenootse, calvinistische universiteit van Saumur. Aan deze universiteit hadden Hudde en Swammerdam gestudeerd onder Thévenot. Ook Gomarus (1563 - 1641) had er les gegeven. Thévenot was een beschermheilige geweest van vele wetenschappers en wiskundigen. Hij correspondeerde onder andere met Jan Swammerdam, die hij aanmoedigde om de oorsprong van het organisme te achterhalen. In 1684 werd hij de bibliothecaris van koning Lodewijk XIV; hij zou het aan hem toevertrouwde werk van Swammerdam (gestorven 1680) niet uitgeven.
Politiek
De periode 1550-1700 in Europa kent veel godsdienstige strijd verweven met de strijd om invloedsfeer en landbezit. Zowel intern in Europa als ook in de ‘handels-’gebieden Azië en Amerika, waar sprake is van kolonievorming. De inval van Lodewijk XIV in 1672 in de noordelijke lage landen maakt dat er met stadhouder Willem III een eenhoofdig staatsvorm ontstaat, maar de vraag is of dit tijdelijk zal zijn. Welke staatsvorm is na deze oorlog (van 1672 - 1679) de beste? Spinoza geeft daarvoor in het PT een realistische analyse op grond van ervaringen uit het verleden.
Vanaf 1560 komt er in de lage landen, die een Staten-Generaal kennen, opstand tegen hun Spaanse vorst Filips II. Aanleiding zijn zowel het doden van godsdienstige ketters als van staatkundige aard, waarbij de graven Egmond en Hoorne worden gedood. Degene die de eenheid van noordelijke lage landen smeedt met de Akte van Verlatinghe (1581), waarbij gekozen wordt voor de calvinistische godsdienst als leidend in de staat, Willem van Oranje zal al snel worden gedood (1684). In 1678 had Van Oranje de machtigste en katholiek-bestuurde stad Amsterdam met moeite als een der laatste overgehaald tot een calvinistisch bestuur (de Alteratie). De eenheid was wankel; eigenlijk was nog sprake van sterke stadsstaten. De verhouding tussen de raadspensionaris van de nieuwe Staten-Generaal (aanvankelijk Johan van Oldenbarneveldt, later Constantijn Huygens en de Witt) en de stadhouder (Maurits, Fredrik Hendrik, Willem II en III) is m.u.v. de periode Frederik Hendrik, gespannen. De Oranjes lijken meer gericht te zijn op de internationale protestantse strijd waar de Staten Generaal meer belang hecht aan de welvaart van de provincies.
Spinoza zal in het Politiek Tractaat een analyse maken en aanbevelingen geven gebaseerd op ervaringen uit het verleden van politici; filosofen vindt hij te idealistisch. Zijn eigen analyse van de rol van emoties speelt een grote rol. Waar eerdere boeken van hem nog sterk gericht waren op mensen ‘die door de rede worden geleid’, houdt hij er in het PT rekening mee dat staten in hoge mate niet bestaan uit mensen die niet door de rede worden geleid maar door emoties. Dit geldt zowel voor bestuurders als bestuurden. Behalve de gedetailleerde uitwerking van de staatsvormen monarchie, oligarchie (door zijn overlijden kan hij niet meer schrijven over de democratie) geeft het volgende aan, hierbij verwijzend naar de oorzaken voor zaken als de stuitende onthoofding van Van Oldenbarnevelt:
- duidelijkheid van staatsvorm
- geen ideologische kwesties opwerpen
- geen wetten, die bepaalde godsdiensten of spreken van de enkeling verbieden
- gezamenlijke godsdienstige ceremonieën dragen bij (als leerproces) aan de emotionele verbondenheid met de betreffende staat; daarom is hij voorstander van een duidelijke staatskerk. Andere gezindten kunnen kerken in minder opvallende gebouwen.
- Bijbellezing en godsdienstige bijeenkomsten kunnen bijdragen aan naastenliefde en gerechtgheid en daarmee aan het heil van individu en gemeenschap. Geschiedenisverhalen zoals in het oude testament zijn vooral gericht op één volk; de Christelijke apostelen spreken van geest tot geest en zijn daarom universeler
- de staat is in het algemeen nuttig voor de burgers. De burgers hebben hun recht zich te verdedigen overgedragen aan het staatshoofd/staatsbestuur. De eerste taak van dit bestuur is de veiligheid. Voor de staatsbestuurder betekent dit dat hij bij zowel externe als interne bedreigingen kan handelen op grond van oorlogsrecht
Spinoza is al overleden als de oorlog in 1679 is afgelopen. Willem III blijft stadhouder. Hij zal in 1688 op uitnodiging van de Engelse Staten-generaal koning worden van Engeland na een vreedzaam verlopen legerinval (de Glorious Revolution). De belangrijkste en pragmatische Amsterdamse burgemeesters van Amsterdam Hudde, Witsen en Valckenier, wier denken in krachten niet ver van dat van Spinoza afstaat, zullen na aarzeling Willem III steunen met de financiering van schepen.
BRONNEN EN LITERATUUR (LINKER- EN RECHTERPAGINA)
OVER DE AUTEUR
Algemene kaart met genummerde locaties Korte lijst locaties en onderwerpen Uitgebreide lijst met toelichting
'GOD IS HET ÉNE DAT ALLES IS. HIJ IS IN ALLES EN ALLES IS IN HEM’
Ibn Esra (1089-1164)
SPINOZA’S ZEGEL
SPINOZA en zijn Amsterdamse omgeving
TOELICHTING BIJ HET BEELD VAN SPINOZA (Zwanenburgwal 15)
Middden in het hedendaagse leven staat het standbeeld van Spinoza (Amsterdam, 1632 - Den Haag, 1677; tot ongeveer 1660 woonde hij in Amsterdam). Dichtbij zijn geboorteplek. In het beeld zijn verschillende elementen verwerkt.
SPINOZABEELD ZWANENBURGWAL
Het beeld van kunstenaar Nicolas Dings nodigt uit om even te gaan zitten op de royale groen-marmeren sokkel. Deze heeft de vorm van een ellips, wat de oneindigheid symboliseert.
Naast het standbeeld met op de mantel naturalistische symbolen als rozen en vogels-van-diverse pluimage. De roos, die liefde symboliseert, wordt gecombineerd met zijn naam Espinoza (doorn). De doorn betekent: ‘Pas op’. De vogels van verschillend pluimage verwijzen naar mensen uit vele windstreken die in Amsterdam waren neergestreken, zoals de Portugees-Joodse ouders van Spinoza, en naar de verrijking die de vermenging van hun culturen met de Hollandse en Amsterdamse bracht.
Naast hem de wiskundige figuur, de Icosaëder, een figuur met 20 hoeken, een verwijzing naar de rol van de wis- en natuurkunde in zijn werk. In de rand van het groene marmer staat gegraveerd 'Het doel van de staat is de vrijheid'. Hiermee wordt verwezen naar 'het doel van de staat is vrede ofwel veiligheid' (Politiek Tractaat 5.2; vertaling Meijer: ... het doel van alle staatsregeling, dat niets anders is dan vrede en een rustig leven) samen met 'het doel van de politiek is in werkelijkheid de vrijheid' (TPT 20.6). De vrijheid heeft een ruime betekenis:
'...dat hun geest en hun lichaam veilig kunnen functioneren en en dat ze zelf vrij hun rede kunnen gebruiken, en dat zij niet door haat, toorn of list elkaar bestrijden noch elkaar wederzijds een vijandig gemoed toedragen' TPT 20.6.
[Zie ook TTP, hoofdstuk III, alinea 6 en de aantekening 7, op p. 472 (Akkerman -vertaling, Wereldbibliotheek) Het woord 'politiek' is bij Spinoza niet hetzelfde als de staat. ]
KORTE LEVENSBESCHRIJVING
AMSTERDAM
Spinoza, van maraans-sefardisch-Joodse afkomst, is geboren in 1632 en kwam in de Nes als koopman vanaf zijn 17e jaar. Dat is vanaf omstreeks 1650. Hij ontmoet dan mensen waarmee hij zijn leven lang contact onderhoudt. Na te zijn verbannen uit de sefardisch-joodse gemeenschap op zijn 24e jaar, heeft hij aansluiting gehad bij vrienden en geestverwanten buiten de Joodse gemeenschap. Met zijn kennis van de Joodse filosofie, de wiskunde, de bijbel en het Hebreeuws krijgt hij een belangrijke inbreng in het lopende Amsterdamse discours, hoewel vaak in het verborgene. Behalve de inbreng van de Joodse opleiding, speelt een rol dat hij het werk van Descartes, de grondlegger van een nieuwe wetenschapsbeoefening op basis van het determinisme, snel begrijpt en zelfs van eigen commentaar kan voorzien. Een deel van Descartes' werk wordt na diens dood in 1650 uitgegeven. Spinoza komt al snel in contact met Descartes' vertaler Glazemaker, die hij waarschijnlijk adviseert en de uitgever van Descartes' vertalingen Jan Riewertsz, die ook Spinoza's werk zal uitgeven. Hij kiest voor een leven zonder vrouw en kinderen en gokt er op gelukkig te worden door de studie van de filosofie gericht op (wetenschappelijke) kennis èn het bereiken van 'zieleheil' vanuit zijn manier van deugdzaam leven.
RIJNSBURG
Op zijn 29e verhuist hij naar Rijnsburg (afgaande op de 'Briefwisseling' woont hij hier al vóór augustus 1661). Hier zit hij dichterbij een volwaardiger universiteit dan Amsterdam hem kan bieden. Hij maakt indruk met zijn kennis van èn commentaar op Descartes' werk, onder andere bij het illustere meetkundige gezelschap rond wiskundig hoogleraar Frans Van Schooten. Op het huisje waar hij inwoont bij een Rijnsburgse collegiant staat een strofe van de remonstrantse Dirck Camphuijsen (1586-1627), die uitgegeven wordt door Jann Arentsz (later ook door Riewertsz).
Ach waren alle mensen wijs
En wilden daarbij wel
De aard waar haar een paradijs
Nu isse vaak een hel
VOORBURG
Na 3 jaar (voorjaar 1663) verhuist hij naar Voorburg, waar hij minimaal tot september 1669 woont, inwonend bij collegiant Tydeman. Ook de natuurkundige Christiaan Huygens (behorend tot Van Schootens genootschap) woont hier, met wie hij contact onderhoudt. Waarschijnlijk is dat Constantijn Huygens hem heeft uitgenodigd of dat het voor Spinoza een reden was hierheen te verhuizen vanwege hem (er zijn veel connecties, hoewel er geen bewijzen vor zijn). Hij komt in Voorburg in conflict met de gereformeerde dominees, wat de aanleiding vormt voor een nieuw boek: het Theologisch Politiek Tractaat (TPT). Eén van de redenen voor het boek is dat hij wil laten zien dat hij géén atheist is. Hierin slaagt hij niet; het odium van atheisme, 'ongodisterij', blijft tot lang na zijn dood (tot nu toe) om hem heen hangen. Tijdens het schrijven van het boek veranderen de politieke omstandigheden in de Nederlanden drastisch. Mogelijk heeft hij met het boek ook een rol willen spelen in de politieke situatie die dan volgt en is het boek daarom zonder vermelding van zijn naam in 1670 uitgegeven.
Het TPT bevat 'Uiteenzettingen, waarin wordt aangetoond dat men de vrijheid van filosoferen niet alleen kan toestaan met behoud van de vroomheid en van de vrede in de staat, maar dat men haar niet kan opheffen zonder tevens de vrede in de staat en zelfs haar vroomheid op te heffen'. / Uit Joh, ho 4, v 13: 'Hieraan onderkennen wij dat wij in God blijven en God in ons, dat hij ons van zijn geest gegeven heeft'. N.B. Eth , 15 'Al wat is, is in God en niets is bestaanbaar en denkbaar zonder God'.
DEN HAAG
In 1669 verhuist hij naar de Veerkade in Den Haag, waar hij in contact komt met internationale politiek-progressieve figuren, bij voorbeeld de familie Van der PALTS (zie rechts ELISABETH VAN DER PALTS, 1618-1680) van de protestantse unie.
Door haar broer wordt Spinoza uitgenodigd voor een hoogleraarschap in Heidelberg, wat hij afwimpelt. In Den Haag woont in die tijd ook Spinoza's goede vriend Abraham Cuffeler (geb. 1637), in wiens werk veel ideeën van Spinoza toegankelijk worden weergegeven (Klever, 1997, ho 8). Cuffeler is waarschijnlijk familie van de originele uitvinder Cornelis Drebbel, waarvan bekend is dat hij affiniteit heeft met de pansofie en zelf schrijft hij ook een pansofisch werk, dat wordt uitgegeven bij Riewertsz.
Daarnaast heeft hij contact met filologen als Graevius en Isaac Vossius. Als de beroemde rabbijn Menassah ben Israel in 1657 overlijdt, neemt Spinoza met zijn kennis van het Hebreeuws, waarschijnlijk van hem over om vragen te beantwoorden over Hebreeuwse teksten.
Mogelijk heeft Spinoza nog een tijd geloofd in opstand binnen Frankrijk van de libertijnen, net als Van den Ende. Hij bezoekt in ieder geval om onbekende redenen in 1673 Utrecht om de libertijnse veldheer Condé te spreken (diens secretaris was La Peyrère geweest; ook had hij deelgenomen aan de Frondes). In 1674 zal die hoop zijn vervlogen na de mislukte couppoging en dood van Van den Ende. Wel lijken de Fransen tijdelijk door de geruchten erover te zijn teruggedrongen; Van den Enden stond erover in contact met Willem III en Coenraat van Beuningen. In 1677 overlijdt Spinoza in de woning aan de Paviljoensgracht in Den Haag. Afgezien van de publicatie van een leerboek over Descartes onder zijn eigen naam en van de TPT, worden zijn verdere werken, waaronder de Ethica, na zijn dood uitgegeven zonder vermelding van auteur of uitgever door Jan Riewertsz.
BEROEP EN MIDDELEN VAN BESTAAN
Spinoza komt uit een welgestelde koopmansfamilie, die ook tijden van tegenslag kent. Aanvankelijk is hij koopman, maar later leert hij lenzen slijpen. Dit beroep zal hij zijn leven lang blijven uitoefenen.
Hij heeft vrienden aan wie hij 'zijn filosofie' uitlegt. Sommige van deze vaak doopsgezinde en soms rijke vrienden bieden aan om hem een toelage te geven, wat hij uiteindelijk voor het benodigde minimum aanvaardt. Spinoza stelt aljong een levensplan op; zijn levenswijze getuigt van de ‘ethiek van een financieel genoeg’. Zijn eenvoudige en sobere levensstijl wordt alom geprezen. Voor hem is het allerbelangrijkste dat zijn werk eens wordt uitgegeven. In de kosten daarvoor draagt Jarig Jelles aanzienlijk bij. Jelles was een handelaar in vijgen en rozijnen maar deed in 1653 de zaak over aan een ander en gaat rentenieren om zich volledig aan zijn studie te wijden. De uitgave van het TPT wordt door Rieuwertsz gefinancierd.
15, 14. SPINOZA’s JEUGD (Waterlooplein 207, toen Houtgracht)
PLATTEGROND VAN SPINOZA'S GEBOORTEPLEK; GEBOORTEHUIS SPINOZA BIJ DE HUIDIGE STOPERA
De geboortelocatie van Spinoza is naar alle waarschijnlijkheid aan de vroegere Houtgracht, op een perceel midden in de Mozes en Aäronkerk, met uitzicht op de (toenmalige) Leprozengrachtgracht. In deze buurt woonden toen veel sefardische (Spaans-Portugese) en asjkenasji (Oost-europese) Joden.
In zijn jeugd kreeg hij als buren de schuilkerken Mozes en Aäron (waar vanaf 1640 een Franciscaner gemeenschap huisde). De Portugese synagoge (Mr Visserplein 3) stond er in Spinoza’s jeugd nog niet. Hij heeft hem na de opening in 1675 wel op afstand kunnen aanschouwen. De synagoge en scholen die Spinoza bezocht stonden aan de Houtgracht (nu Waterlooplein; zie ook linkerkolom).
Spinoza heeft hier een zeer goede opleiding genoten met wiskunde en muziek. Hij leerde Hebreeuws en las het oude testament.
Hij werd onderwezen in Joodse filosofie door de rabbi’s Saul Levi Mortera (1590-1660) en MENASSE BEN ISRAEL (1604-1657) (rechts). Hierdoor zal hij bekend zijn geraakt met het werk van Maimonides (1135-1204), Gersonides (1288-1344), Abraham Ibn Esra (1092-1167) en Averroës (1126-1198). Menasse was één van zijn meest liberale leermeesters. Deze woonde in dezelfde buurt en was een vriend van Spinoza's vader. Hij was naast rabbi uitgever van boeken (en staat hierdoor in contact met de Hartlibians). Hij geeft ondermeer La Peyrère's 'Pre-Adamite' uit, waarin staat dat de bijbel chronologisch niet klopt. Zelf schrijft hij 'El Conciliador', een werk over de verzoening van de standpunten over de bijbel. Ook heeft hij contact met collegianten-leidsman en hebraicus Adam Boreel, die een periode in de oodse buurt in de Houtstraat heeft gewoond. Menasseh, Boreel, Glazemaker en Franciscus van den Enden kennen elkaar. Boreel maakte bijzonder diepgaande studie van het Jodendom, met als ultiem doel het bekeren van joden tot het (protestantse) geloof. Een belangrijk project was het vertalen van de Mishnah. Daarbij werkte hij samen met Menasseh ben Israel en Juda Leon Templo, die een tempelmodel op basis van maten uit de Mishnah heeft ontworpen en tentoonstelde (dit werd ook verwerkt in het grondplan voor het latere Stadhuis). Aan het Singel 425 wordt MENASSE BEN ISRAËL (rechts op een ets van Rembrandt) geëerd met een gedenksteen aan de muur. Hij heeft een drukkerij gehad aan het Singel. Menasseh heeft met succes in Londen gepleit voor toelating van de Joden in Engeland; dit was voorbereid door diens boek 'Hope of Israel'.
Tijdens zijn jonge jaren maakte Spinoza de vernederende uitstoting mee van Uriel da Costa (1585-1640) uit de Joodse gemeenschap. Spinoza’s eigen ideeën spoorden net als die van Uriël ook niet altijd met wat hij op school te horen kreeg. Uiteindelijk leidde dit in 1656 mede tot zijn uitstoting uit de sefardisch-joodse gemeenschap (de ban). Wat precies de ban heeft veroorzaakt is niet met zekerheid te zeggen. Spinoza zelf heeft geen moeite gedaan de ban ongedaan te laten maken, iets wat destijds wel gebruikelijk was.
4. NES: ONTMOETING MET VRIENDEN, COLLEGIANTEN EN FRANCISCUS VAN DEN ENDEN (Nes 59-65, Frascati)
Als koopman bezocht Spinoza de naastgelegen Beurs regelmatig en hij zal zeker in de buurt licht-alcoholisch bier hebben gedronken, omdat het water minder geschikt was om te drinken dan bier. Spinoza is in ieder geval daadwerkelijk gesignaleerd bij cafébezoek in de Nes getuige een politierapport.
Hij ontmoette waarschijnlijk kooplieden, zoals de doopsgezinde Jarig Jelles (Menasseh,1620-1683) en Pieter Balling (?1635 - 1664), die vrienden voor het leven werden. Refugees uit verschillende landen woonden vaak in deze diepe panden, die een eeuw eerder kloosters waren geweest met een traditie van opvang van vluchtelingen. Hieronder was ook de VLAAMSE FRANCISCUS VAN DEN ENDEN (1602-1674) MET ZIJN KUNST- EN BOEKWINKEL (links) en een kleine drukkerij.
Spinoza zal zeker de winkel zijn binnen gelopen, waarbinnen gesproken werd over de inhoud van de boeken en zo in contact zijn gekomen met Van den Enden. De Vlaamse cultuur had al eerder dan de Hollandse een rijke renaissancistische ontwikkeling gehad, die Franciscus van den Enden meebracht.
In Antwerpen had Franciscus via zijn broer Martinus contact gehad met de Vlaamse kunstwereld, onder andere met Rubens en Van Eyk (o.a. Rubens draagt een ets op aan Franciscus van den Enden). Waarschijnlijk zet Franciscus van den Enden een Hollands filiaal van zijn broers handel op. In zijn huis komt een leerling van Rembrandt te wonen, Leendert Conelisz Van Beyeren, die een mooie collectie prenten van o.a. Lucas van Leyden heeft.
Bij Jan Knol thuis in de Nes vonden collegianten-bijeenkomsten plaats. Op zulke bijeenkomsten werd vooral gepraat over kerkelijke leerstellingen en dogma’s, zoals van de zondeval en het bestaan van het hiernamaals. Of over het bestaan van heksen. Hier konden alle gezindten zich uitspreken. Op sommige collegianten-bijeenkomsten in de buurt (bekend is het Rokin), waar Jan Knol of de Vlaamse doopsgezinde Galenus Abrahamsz de Haen (1622-1706) spraken, kwamen wel 400 toehoorders af.
Een bekende collegiant met veel internationale contacten was de hiervoor al genoemde Adam Boreel (Middelburg, 1603 - Amsterdam, 1665), een Nederlandse theoloog, Hebraïcus en alchemist. Menasse ben Israel logeerde bij hem in zijn huis in Londen. Boreel was één van de oprichters van het "Collegianten" College van Amsterdam. Hij stond in contact met Oldenburg (die Spinoza in Voorburg zal opzoeken en met wie Spinoza de meeste brieven schreef; ook zal deze hem ertoe overhalen zijn gedachten aan het papier toe te vertrouwen) en Petrus Serrarius (deze schreef over hem met Boyle). En met John Dury, Jan Amos Comenius en de 'Hartlibians', de correspondenten rond Hartlib. Waarschijnlijk is dat zij hoopten, verwachtten, van Spinoza dat hij een verdediger was tegen het atheïsme en het afkalven van de 'vroomheid' onder invloed van de ideeën van Descartes. Riewertsz zal in 1671 het werk van Cornelis Moorman, een medestander en vertrouweling van Boreel uitgeven.
7, 24, 23, 26. DOOPSGEZINDE/MENNONITISCHE GEMEENSCHAP 't LAM (Singel 452), de ZON (Herengracht 109-111; Singel 118), WATERLANDERS, BIJ DE TOREN (Singel 159) en OUD DOOPSGEZIND CENTRUM WATERLANDERS (Oude Nieuwstraat/Teerketelsteeg); 92, 93 QUAKERKERK DE DRIEHOEK (Keizersgracht 140); VERGADERHUIS QUAKERS (Driehoekstraat/Brouwersgracht)
GEVELSTEEN tLAM
Veel vrienden van Spinoza hebben een doopsgezinde of Mennonitische achtergrond, evenals zijn uitgever Rieuwertsz en vertaler Jan Hendrik Glazemaker (1619-1682), schoonzoon van de wiskundige Cardinael (die hoogleraar was geweest aan de Eerste Nederduytsche Academie, welke maar kort bestond).
Nadat de wederdopers in Munster op geweldadige wijze hun idealen hadden getracht te verwezenlijken, heeft met MENNO SIMONS (1496-1561) (rechts) deze stroming zich juist in pacifistische richting ontwikkeld.
Kernpunt van het Doopsgezinde geloof was de wedergeboorte door Gods genade van de individuele mens, waardoor deze in zijn of haar goddelijke natuur werd hersteld. De wedergeborene – de nieuwe creatuur- had de vrije wil teruggekregen om de zonde te weerstaan en zich met behulp van de `heilige Geest' te vervolmaken en één te worden met Christus. Het is opvallend hoezeer opvattingen (ook qua 'geldmoraal', zie links) in het handboek van de doperse christelijke ethiek uit die tijd (Inleidinghe) rechtstreeks lijken te refereren aan werk van de altijd katholiek gebleven Coornhert (Frijhoff; Spies).
Er bestaat bij de doopsgezinden verwantschap met de Arminiaanse, remonstrantse stroming. En met de keuze van Van Oldenbarneveldt voor vrede bij het 12-jarig bestand. Meestal leven de mennonieten relatief sober in de geest van Coornherts 'Comedie van de Rijckman'. Dat onder de doopsgezinden veel invloedrijke en rijke kooplieden waren, toonde de tentoonstelling ‘450 jaar Doopsgezinden in Nederland’. De pascifistische doopsgezinden droegen omstreeks 1672 door een aanzienlijke lening bij aan de strijd tegen de Fransen. Een uitspraak van Riewertsz over Jelles, beide uit mennonitische kring, toont hun beider ideeën. Jelles komt naar voren als een 'mercator sapiens', een koopman, die met zijn rijkdom wil bijdragen aan kennis en wetenschap.
RIEWERTSZ OVER JELLES: ......maar ziende dat het bijeenschrapen van geld en goederen hem in de ziel niet gelukkig kon maken, heeft hij zijn bedrijf, toen dat zeer goed liep en veel geld opbracht, aan een eerlijke zetbaas overgelaten en zichzelf er plotseling van losgemaakt. Zonder ooit te trouwen heeft hij buiten alle werelds gewoel de stilte opgezocht om zich toe te leggen op kennis van de waarheid, die tot godszaligheid leidt, en zo de wijsheid te verkrijgen...
Jarig Jelles groeide op aan het Damrak, vlakbij het huidige Victoriahotel. Zijn vader had op het huis een gevelsteen laten maken met de verbeelding van 'Hoop'. Deze maakt deel uit van 'Geloof, Hoop ('De hoop blijft ons geduurig nopen') en Liefde'. Hij heeft o.a. een huis op Herengracht 109. Spinoza's vriend Simon Joosten de Vries (gestorven 1667) woonde aan het Singel 112 'De Vriesche Boer'.
In 1664 komen de doopsgezinde gemeenschappen met elkaar in conflict. Adam Boreel en Spinoza's vriend en de vertaler van Spinoza's werk over Descartes Pieter Balling (overleden eind 1664) geven 'Licht op de kandelaer' uit, gericht op verzoening en de vraag naar de kern van het geloof. Pieter Balling was Quaker. Spinoza had contact met de Quakers, o.a. met Margaret Fell die een brochure uitgaf over Menasseh Ben Israel. Quaker-voorman William Ames (tijdelijk gevangengezet vanwege zijn ideeën) heeft na een ontmoeting met Spinoza nog de hoop gekoesterd dat deze zich bij hen zou voegen (Kannegieter). Er zijn volgens Jo van Cauter veel overeenkomsten tussen het TPT en het 'Licht op de kandelaer'.
11, 16, 19, 21, 23, 34 , 28. SCHOUWBURG (Keizersgracht 384) en diens geschiedenis; NIL's CAFé STIL MALTA (Singel 167); REMBRANDT (Rozengracht 184; Bloemgracht); BIJ DE TOREN (Waterlanders, Singel 159); Lodewijk Meijer woonde in zijn jeugd in de Dolle Begijnsteeg, hoek Oude Zijds Voorburgwal 92 (naast 'De Bulldog'); Vondel woonde in zijn jeugd in de Warmoesstraat 39, later Spuistraat 188.
De geschiedenis van de schouwburg is beschreven door J.A. Worp. Leden van de Rederijkerskamers trekken gelijdelijkaan richting het Singel, zoals Coornherts jongere vriend H.L. SPIEGHEL (rechts) en de Keizersgracht (P.C. Hooft). Aan de Keizersgracht vestigde zich op deze plek al eerder (1618) de Eerste Nederduytsche Academie (waartoe de schoonvader van Glazemaker behoorde, de wiskundige Hans Sybrantsz Cardinael; degeen via wie Glazemaker waarschijnlijk de vertaler werd van Descartes' werk), welke zich op last van de vroedschap moet terugtrekken. Meer over deze tak van d'Egelantier met devies 'Ijver' op de linkerpagina (onder 'Politiek en rederijkerij' en 'Toneelopvoeringen op straat').
ENTREE SCHOUWBURG
De opvoeringen in de Nes verplaatsten zich naar de Schouwburg aan de Keizersgracht, die in 1637 door van Jacob van Campen was gebouwd. Een beeldje in het pleintje achter de poort eert Coster, Vondel en Hooft als grondleggers van het Nederlandse toneel. Boven de entree Vondels's woorden: 'De weereld is een speel toneel, Elck speelt zijn rol en krijgt zijn deel'.
Het theater had een functie in het tonen van de ‘rollen’, waarin men zichzelf kon herkennen. Via het toneel kon het publiek geïnspireerd en aangemaand worden tot 'verstandig' leven. Ook kon via op-de-klassieken- stoelende opvoeringen indirect kritiek worden geuit op politieke figuren.
Klassieke toneelstukken van de romeinse Terentius (-195 tot- 159) werden door Franciscus van den Enden als lesmateriaal gebruikt. Passages eruit zijn in Spinoza’s Ethica terecht gekomen, waarschijnlijk omdat Spinoza ook wel eens meespeelde in zo'n stuk (als slaaf in Eunuchus). In 1657 werd een toneelstuk van Franciscus van de Enden zèlf, Philedonius, 'Lusthart', opgevoerd; een stuk over het beheersen van de lust door de rede. Joost van Vondel schreef 'TOONEELKRANS' voor de hoofdrolspeler Nycolaas van Vlooswijk (rechts).
LODEWIJK MEIJER EN NIL
De Schouwburg van Van Campen wordt In 1665 verbouwd. De verbouwde schouwburg heeft andere mogelijkheden. Er kan méér techniek worden gebruikt en stunts worden uitgevoerd. Dit luidt een nieuwe oriëntatie van de opvoeringen in: van Barok theater naar op 'rationeel-classicistische' leest geschoeid theater volgens de ideeën van NIL. De van huis uit Lutherse Lodewijk Meyer (1629-1681) is van 1665-1669 nog directeur geweest van de Schouwburg, maar krijgt onenigheid met de leiding over het ‘ongeregelde Spaanse repertoire' en richt in 1669 NIL op.
Meijer volgt nog een tweede de lijn, namelijk die van de Eerste Nederduytsche Academie om wetenschappen voor iedereen toegankelijk te maken door de wetenschappelijke termen te vertalen uit het Latijn in het Nederlands, hiertoe geïnspireerd door het ideaal van zijn puristische halfbroer Kók, die een bekend-geworden lexicon schreef. Daarin speelt standaardisatie en definiëring een belangrijke rol. Het idee is dat het tijd bespaart, wanneer mensen niet Latijn hoeven te leren om tóch kennis te kunnen nemen van wetenschappelijke resultaten.
Het gezelschap NIL bracht een aantal werken van P.C. Hooft opnieuw op de planken. Ook werd er een ‘moderne’ uitvoering van de Gijsbrecht van Amstel van Vondel gebracht: alle gebeden en langdradige passages werden er uit geschrapt. De Gijsbrecht was een eerbetoon aan Hugo de Groot, die in 1638 in Frankrijk leefde als balling.
Meijer heeft twee werken geschreven, waaruit zijn aanpak valt af te leiden: 1. een lexicon met een indeling van woorden in: bastaardwoorden en kunstwoorden en 2. 'Naauwkeurig onderwys in de tooneelpoëzie' (uitgegeven in 1765). Dit laatste is een poging om toneelwetten op te stellen; geheel op 'rationalistische' grondslag. Ook geeft het een omschrijving van de affecten ontleend aan Spinoza; enigszins 'wiskundig' van opzet met veel definities en precieze onderscheidingen. Hij beoogt een toneeltheorie op te stellen vanuit een wetenschappelijke aanpak.
Met het lexicon maakt hij het werk van zijn in 1653 overleden halfbroer af. Een eerste versie van het lexicon is uitgegeven bij Boom, een vervolg bij Rieuwertsz.
Johannes Bouwmeester, beste vriend van Lodewijk Meijer en lid van NIL, aanvankelijk vertrouweling van Franciscus Van den Ende, brengt in 1672 bij Riewertsz de vertaling uit van Tufayl's 'Hayy ibn Yagzan', mogelijk op instigatie van de kring rond De Geer en de kring rond Hartlib van de Royal Society.
De tot deze laatste kring behorende Pococke was al in de 30-er jaren met het werk bezig. Het benadrukt dat mensen ook zonder geometrische kennis 'ware kennis' kunnen krijgen vanuit ervaring. Het boek 'Het leeven van Hayy ibn Yagzan' geeft op een eenvoudige wijze een deel van Spinoza's denken weer in goed begrijpelijke taal. Dit past goed in het streven naar toegankelijkheid van kennis voor iedereen, ook één van Meijers idealen. Het heeft een op empirisme gebaseerde inslag, die ook in Spinoza's werk te vinden is. Het lijkt een voorbeeld van iemand, die wijs is geworden, zonder wetenschappelijke kennis. Spinoza (brief 37) beantwoordt Bouwmeesters vraag 'hoe men wijs wordt?' met een verwijzing naar de empirische methode van Frances Bacon in combinaie met 'een standvastig karakter'.
Net zoals Vondel en Rembrandt, kan niet iedereen iedereen in de omgeving van Spinoza volmondig meegaan met de nieuwe koers. Zo heeeft Serrarius kritiek. Toch worden de stukken in de geest van NIL vanaf 1679 (de Schouwburg moet op last van de vroedschap gedurende de oorlogsjaren 1672 tot 1678 de deuren sluiten) opgevoerd en trekken een kleine eeuw lang goed publiek. Het zijn stukken die op simpele wijze een 'verheffende' moraal zonder verwijzing naar God op de planken brengen. Waarschijnlijk is hier een historische verbinding te leggen naar het invloedrijke 't Nut van het Algemeen, waarvan de doopsgezinde oprichter Jan Nieuwenhuijsen (1724-1806) in 1787 het hoofdkwartier inricht bij De Zon (aan het Singel, Amsterdam).
13. DE LATIJNSE SCHOOL VAN VAN DEN ENDEN, TONEEL, WETENSCHAP, POLITIEK (Singel vermoedelijk 267)
LATIJNSE SCHOOL
In 1652 is Franciscus Van den Enden (1602-1674) failliet en is hij gedwongen zich te melden bij de 'Desolate Boedelskamer' in het Stadhuis, waar faillissementen worden behandeld. Hij verhuist met zijn familie naar het Singel, waar hij een Latijnse school sticht. Het meest waarschijnlijk is dat hij en zijn eerste vrouw, de uit Polen afkomstige Clara Maria, en kinderen terecht komt op Singel 267 (zie toelichting): hij zou dan zijn komen te wonen in een pand van de Haarlemse poëtenfamilie Van Elslant. Boëthius van Elslant (vader van 'Soontje' Jan) wordt genoemd door Maria Tesselschade Roemer. De buren komen uit de politiek, wetenschappelijk en artistiek invloedrijke families Witsen (links) en Hondius (rechts). Het pand is in 1903 verbouwd; voor een indruk van het oorspronkelijke gebouw zie hier.
Franciscus Van den Enden geeft op bijzondere wijze les; bij hem komen kinderen van burgemeesters op les. Verschillende toekomstige dichters volgen lessen aan deze school: Jan van Elslandt, Joannes Antonides van der Goes (1647-1684), Pieter Rixtel en Nicolaes van Vlooswijk.
Spinoza zal Latijn leren aan deze school en ook zelf lessen geven. Waarschijnlijk heeft hij later ook gewóónd in het huis van Franciscus van den Enden aan het Singel als tegenprestatie dat hij lessen gaf. Op de Latijnse school leerde Spinoza niet alleen Latijn. Hier werd ook veel gesproken over toneel, wetenschap en politiek. De school voerde (classicistische) stukken op in het Latijn in de Schouwburg.
TONEEL
Klassieke toneelstukken worden door van den Enden als lesmateriaal werden gebruikt. Emoties (zie rechts LUCRETIA, geschilderd door Rembrandt), die in Spinoza's werk zo'n belangrijke plaats innemen (Ethica III), komen ruimschoots aan bod.
WETENSCHAPPERS
Van den Enden is een veelzijdige persoon, die onder andere uitvoerig studie heeft gemaakt van de nieuwere wijsbegeerte, zoals van Frances Bacon, Descartes en Hobbes ('Liever...', pg 32). Van den Enden en vooral Spinoza komen geleidelijk aan in contact met de wetenschappelijke wereld. Spinoza met name ook door zijn kennis en vernieuwende ideeën van het werk van Descartes. Hoe Spinoza precies met Descartes' werk in aanraking kwam is niet bekend, maar het ligt voor de hand dat Van den Enden en Rieuwertsz vanuit het boekenvak hierin een rol hebben gespeeld en voor Spinoza hierover gesprekspartners zijn geweest.
Van den Enden, Spinoza, Burchard de Volder, (1643-1709), (vanaf 1670 hoogleraar experimentele fysica in Leiden), Johannes Hudde, die aan de overkant woont, Lodewijk Meijer, Johannes Bouwmeester komen regelmatig bijeen in 'heerlijke vergaderingen', aldus P. Baert in een brief aan Christiaan Huygens (Klever 1997, p 206). De Deense anatoom Olaus Borch (1626-1690) schrijft over Amsterdam dat dit een verzamelpunt was geworden voor radicale en atheïstische Cartesianen. Hieronder zou ook een afvallige Jood zijn, die volgens Borch praktisch atheïst was (Kooijmans, GK, pg 32). Borch bezoekt met Stensen Serrarius en Comenius, die net als Borch bezorgd zijn over het tot ongeloof kunnen leiden van het cartesiansisme (zonder te horen dat Serrarius hierover juist in contact staat met de Descartes-kritische Spinoza). En vermeldt dat het stadsbestuur van den Enden publiek optreden had verboden. In 1662 was het Van den Enden inderdaad verboden om nog langer in het openbaar te discussiëren, omdat 'zijn conversatie kenmerken van atheïsme vertoonde'.
VAN DEN ENDEN EN POLITIEK
Hij vervulde daarnaast internationale diplomatieke functies. Hij zou aandeel hebben gehad in de standkoming van de vrede van Münster (1648) en heeft contact gehad met edelman en legeraanvoerder le Condé (1621 - 1686) over de Fronde, een opstandige beweging in Frankrijk, eerst van het parlement later van de edelen; in 1658 vocht deze nog aan de kant van Spanje tegen Lodewijk XIV in de hoop geërfde Vlaamse gebieden te behouden.
Verder schreef Van den Enden voorstellen voor egalitaire kolonisten-gemeenschappen. Er waren destijds kolonisten, die zich vestigden in de nieuwe, vaak vrij lege, gebieden die veroverd waren in andere werelddelen. Hij was mogelijk actief betrokken bij de stichting van een 'nieuwe' gemeenschap in Delaware door P.C. Plockhoy (Zierikzee, 1625-Delaware, 1670), zie ook J. Lindeboom 'Stiefkinderen van het Christendom'. Deze was bevriend met Adam Boreel en Galenus Adriaansz de Haen, net als zij afkomstig uit Zeeland. Deze stond scheiding van kerk en staat voor, een 6-urige werkdag en democratie en stond in contact met Samuel Hartlib. De quakers, die zich daar vestigden, behoorden later tot de eerste voorstanders van de afschaffing van de slavernij. Hartlib stond ook in contact met de kring van Louis de Geer aan de Keizersgracht 123. Bij de methodoloog van de latere Royal Society, Francis Bacon, zijn al aanzetten te vinden van vergelijkbare ideeën over 'nieuw land'kolonieën', zoals New Foundland. Als Plockhoy's kolonie door de Engelsen wordt ingenomen, doet Van den Enden in 1662 een nieuw voorstel richting stadsbestuur in 'Kort Verhael' (Franciscus van den Enden, Free Political Propositions ...(1665) en ... a selection from 'Kort Verhael', uitg W. Klever, Vrijstad, 2007; uit pg 26 blijkt dat V. d. Enden in contact stond met Boreel en Glazemaker).
In zijn ‘Kort Verhael van Nieuw Nederlants Gelegenheit’ (1662) geeft van den Enden zijn visie op het politieke begrip 'gelijkheid'. De staat moet aan iedereen in gelijke mate baat brengen. Het welzijnsverhogend effect van de staat moet optreden onafhankelijk van iemands talenten, geslacht, bezit, en maatschappelijke status. Hij verzet zich uitdrukkelijk er tegen dat gelijkheid zou neerkomen op gelijkschakeling en spreekt van 'evengelijkheid'.
De wetten moeten zich richten op het algemeen nut terwijl zij aan iedereen op gelijke manier ruimte geven voor eigenheid.
In zijn (links, vermeld in Klevers 'Directe democratie') ‘VRYE POLITIEKE STELLINGEN’ (1665, uitgegeven door Pieter Arendtz en Jan Riewertsz) spreekt van den Enden, 'pionier van de democratische gedachte', zich uit voor vrijheid van spreken en voor het algemeen recht om zich te ontwikkelen. Verder werkt hij het idee uit van volks-souvereiniteit. Hij is er van overtuigd dat het volk door de praktijk van de democratie in volksvergaderingen en overleg aan ervaring en inzicht zal winnen.
Als voorbeeld voor hoe de democratie kan werken noemt hij de gang van zaken in Holland tijdens de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje. Maar hij waarschuwt ook dat alle functionarissen met een wakend oog moeten gevolgd worden, vooral diegenen die uitmunten in welsprekendheid en hebzucht. In het naschrift spreekt hij zijn woede uit over Hollands laksheid in deze oorlogstijd, waarbij hij over de regenten zegt dat zij 'de enige opstoppers van Hollandts volx dappere yver' zijn. Van den Enden spreekt zich expliciet uit over de blokkade door de Engelse vloot en over de recente inname van Nieuw Nederland door de Engelsen.
Franciscus Van de Enden zal in 1674 worden opgehangen op de Place de la Bastille omdat een door hem samen met Franse opstandige edellieden geplande coup tegen Lodewijk XIV ontijdig werd ontdekt. Het lijkt waarschijnlijk dat hij deze coup een aantal jaren van tevoren heeft voorbereid. Van den Enden woont dan enkele jaren in Parijs als lijfarts van Lodewijk XIV. Niet bekend is hoe lang hij al met de voorbereidingen bezig was. De vraag is in hoeverre Spinoza hiervan op de hoogte is geweest (zie bij 'TPT'). In ieder geval lijkt schoonzoon Kerckring (1683-1693), die net als van den Enden internationaal en diplomatiek actief was, ook betrokken te zijn geweest (ontleend aan 'LIEVER MET WERCKEN, ALS MET WOORDEN', rechts). Het overhaaste huwelijk tussen Theodor Kerckring en Maria Clara Van den Enden vlak voor Van den Endens vertrek naar Frankrijk, lijkt (mede) een politiek doel te hebben gehad. Mogelijk bestaat er een relatie met het bezoek van Cosimo III (in 1669); het stel zal enekele jaren bij hem gaan wonen. In ieder geval zou Theodor later nog contact hebben met de groothertog en Niels Stensen en staat de groothertog Maria Clara financieel bij, nadat het contact met Theodoor is geëindigd. Van den Endens leerling Nicolaes van Vlooswijck zal sneuvelen in de slag van Seneffe (1674; tegen over de jonge-huurlingenlegers o.l.v. le Condé)
Zie ook de meest uitgebreide en informatieve website over Franciscus van den Eijnden http://users.telenet.be/fvde.
47, 35. LOUIS EN LAURENS DE GEER (Keizersgraht 123), SERRARIUS en de Rozekruizers, Oldenburg, LOCKE; 47, 48, 49; COMENIUS
De familie de Geer is een van de rijkste in de Republiek. Dankzij het lichtere, makkelijker vervoerbare geschut dat de Nederlander van Waalse afkomst De Geer produceerde, werd Zweden een belangrijke militaire mogendheid. Hij bracht de Waalse hoogoven naar Zweden en trok van 1620 tot 1640 duizenden Waalse en Lotharingse werklui aan.
Het huis was een gastvrij onmoetingspunt van vrijdenkers die in Amsterdam een veilige haven vonden. Zowel vader Louis (1587-1652) als zoon Laurens de Geer (1622-1666) ondersteunden studie en publicatie van dissidente schrijvers en filosofen (zoals van René Descartes, Jan Amos Comenius en John Dury), ook van schrijvers uit de voorgaande eeuwen, waaronder Rozekruisers, en realiseerden in hun huis een veelzijdige bibliotheek. De naam De Geer wordt in Zweden tot op de huidige dag in verband gebracht met hun democratie.
Werken die nu voor een deel worden aangetroffen in de collectie van Ritman in de Bibliotheca Philosophica Hermetica, waarvoor de Christelijk-hermetische gnosis het centrale verbindende element vormt (rechts EMBLEEM BPH).
Het woord 'Hermetica' slaat op de Egyptische wijze Hermes Trismegistus. Deze legde zich o.a. toe op alchemie. Dit heeft enerzijds een scheikundige kant: gericht op chemische omvormingsprocessen. Anderzijds een psychische kant: gericht op de mogelijkheid van menselijke omvorming en het bereiken van groter menselijk geluk.
De zoektocht naar de 'Steen der Wijzen', de Wereldziel, zal uiteindelijk leiden tot het aanwijzen van 'zuurstof' als de Steen. Ook het zoeken naar het maken van goud en de belangstelling voor Kabbala staat in dit licht. Fysisch-wetenschappelijke inzichten, die door de moderne wetenschap zijn bevestigd als 'waar', zoals inzichten van Boyle en Newton, stammen ook uit deze traditie van het zoeken naar universele kennis.
In de verzameling de Opera Posthuma van Spinoza en de 'Wercken' van D.V. Coornhert. Verschillende werken zijn in Amsterdam gedrukt. Uitgevers zijn o.a. Johannes Janssonius en Christoffel Cunradus.
Comenius staat in contact met Petrus Serrarius (1600-1669), een Nederlandse theoloog, millenniarist, koopman en collegiant. Hij is van Schotse afkomst en heeft in Oxford gestudeerd. Deze wordt wel beschouwd als de 'deken' van de dissidenters in Amsterdam, die men aanduidt als 'Hartlibians'. Hij heeft contact met collegianten-voorman en hebraicus Adam Boreel (1603-1667), John Dury (1596-1680) en Menasseh ben Israel (1604-1657) (Richard Popkin: Spinoza and the sciences, 1986). Ook met quakers en William Ames (Engelse protestant, die zich mengde in de tegenstelling tussen calvinisten en arminianen; 1576-1633). Volgens Popkin bestaat er een nauwe associatie met Spinoza, wiens beschermer en contact met de buitenwereld Serrarius zou zijn (hij wordt in de Briefwisseling genoemd).
In deze kringen leeft een hoge toekomstverwachting, die breed wordt gedeeld. Serrarius komt enkele malen weer met een ander jaar voor de komst van de nieuwe Messias (1656, 1665). Dit heeft ook internationaal-politieke kanten: Menasse ben Israel probeert Engeland te bewegen Joden toe te laten. Ook Spinoza lijkt zeker tot aan 1658 geïnteresseerd te zijn in deze ideeën samen met twee Joodse vrienden Juan del Prado en Daniël Ribera. Spinoza's contact met Oldenburg (schoonzoon van John Dury) is hier waarschijnlijk uit ontstaan. De uit Bremen afkomstige Oldenburg (1618-1677), secretaris van de Engelse Royal Society, onderhoudt contacten met Europese wetenschappers en heeft contact met Robert Boyle (1627-1691), wiens huisleraar hij was en Thomas Hobbes (1588-1679). Het zijn voorlopers van de Royal Society, het 'Koninklijk gezelschap', het 'Onzichtbare college' en de Hartlibcircle (namen van betrokkenen, o.a. Boyle, staan in 'geheime genootschappen'). Robert Boyle financiert uitgave van boeken in het Engels in Londen (zoals van Grotius 'De veritate religionis christianae' en mystiek werk van Antoinette Bourignon).
Volgens Klever bespreekt Oldenburg de brieven in kleine kring, waartoe ook Boyle en John Locke (1632-1704) behoren. Klever is er van overtuigd dat vooral de later als Verlichtingsfilosoof bekende Locke enthousiast is over Spinoza's werk. Hij toont aan dat LOCKE (rechts) veel ontleende aan Spinoza in zijn 'ESSAY concerning HUMAN UNDERSTANDING (links) over o.a. moraal. Hierin bespreekt hij hij de drie soorten kennis, die bij Spinoza en Van den Enden ('drieerley kennissen') zo belangrijk zijn.
Verder schreef LOCKE twee verhandelingen over 'GOVERNMENT', STAATSBESTUUR (linkerkolom, rechts) net als Spinoza en sluit aan bij diens idee uit de TPT, dat 'de rede vrede aanraadt'. Hierin gaat Locke ook terug op het natuurfilosofisch werk van Hugo de Groot: de staat mag alles doen om zich te verdedigen, dat is een natuurrecht. Deze gedachte is ook bij Spinoza te vinden. Locke dook nog enge tijd onder in Amsterdam (1683-1689), waarschijnlijk bij Philippus van Limborch, waarbij hij een schuilnaam aannam die de Groot ook had gebruikt. Hij had moeite om in Amsterdam een uitgever te vinden. Leidende geest voor de Royal Society, vooral qua wetenschappelijke methode (empristisch, trial and error), was Francis Bacon (1561-1626). Vanaf 1665 gaat Christiaan Huygens naar Parijs om daar te helpen met het opzetten van een Franse 'Royal Society'.
Aan het eind van zijn leven, van 1656-1670 woonde Comenius (1592-1670) in Amsterdam. Hij woont een tijdje op de Keizersgracht 123, het 'Huis met de hoofden' bij zijn beschermer, de rijke metaal- en wapenhandelaar Laurens de Geer (1622-1666). Hij stond aan het hoofd van een kleine Tsjechische drukkerij en uitgeverij. Vanaf 1662 was hij ook lid van het boekdrukkersgilde. Hij verzorgt onderwijs aan de latere burgemeesters Pieter de Graeff (1638-1707) en Nicolaas Witsen (1641-1717). Hij zal bij de oorlogsdreiging in 1669 in Breda een internationale oproep tot vrede doen.
Comenius verzette zich tegen wantoestanden van het opkomend kapitalisme, verwierp de uitbuiting van de kolonieën en zocht daarbij steun in de mystiek. Egoïsme in de mens kan men volgens hem het beste bestrijden via de opvoeding. In zijn 'Grote onderwijsleer; de volledige kunst alle mensen alles te leren' stelde hij dat iedereen naar school moet, omdat iedereen dezelfde aanleg tot leren heeft. Ook vrouwen en armen behoorden een opleiding te krijgen.
Het idee van de al-verbetering keert bij herhaling terug (Clamores Aliae, 1665-1670). Hij biedt zelfs een reikende hand ter verzoening aan de paus (die hij ook wel de anti-Chrit noemde) en de jezuïeten en aarzelt niet dogmatici in eigen gelederen te kritiseren. Na zijn ervaring met monarchieën spreekt hij in 1670 zijn sympathie uit voor een republikeinse staatsinrichting. Hij wijdt een deel van zijn 'Algemeen beraad' aan de toekomstige vredelievende inrichting van de wereld, waarbij hij de oprichting van een wereldfederatie van volken en staten voorstelt en de stichting van drie universele instellingen die een veilige en harmonieuze ontwikkeling van de mensheid moeten garanderen: een internationaal vredeshof, een oecomenische religieuze constitoire en een internationaal college voor de verspreiding van kennis en wetenschappelijke inzichten.
In 1668 verschijnt VIA LUCIS (al in 1641 geschreven) bij CHRISTOPHER CUNRADUS (rechts). Het is geschreven toen Comenius in Londen verbleef, waar zijn voornaamste doel is de oprichting van het College van het licht, de eerste academie van wetenschappen die wetenschappelijke inzichten en technische innovaties zou verzamelen om het licht der kennis ten dienste van de mensheid over de hele wereld te verspreiden. Als hij nadenkt over een plek voor het 'college van het licht', dat het begin van de wedergeboorte van de menselijke samenleving' moet inluiden, heeft hij eerst vooral Londen op het oog. Later een Moravische stad, Praag en ook Amsterdam. Zijn pansofische streven vindt veel weerklank bij een aantal Europese protestantse geleerden. Hij sluit levenslange vriendschap met Samuel Hartlib (geboren in Elbing) en John Dury. Comenius ging als pedagoog ook een periode naar Zweden.
De invloedrijke groep Engelse geleerden rond Hartlib zagen in het werk van Comenius een vervolg van de ideeën van FRANCIS BACON (links). De Engelse hervormers vestigden veel hoop op Comenius' project van de 'al-verbetering van de mensheid'. Er waren pogingen om een perpetuum mobile te maken. Het moest de juistheid van de pansofische gedachte over de harmonie van het heelal bevestigen en bovendien de mensheid een nieuwe bron van energie bieden. Tot de Hartlibians hoorde ook de arabist Edward Pococke (1604-1691); deze was bezig met de vertaling van Ibn Tufayls 'Het leven van Hayy ibn Yaqzan'. Later is dit vervolgd door zijn zoon Edward (1648-1727) en in het Nederlands vertaald door Johannes Bouwmeester en uitgegeven bij Riewertsz.
5, 1, 25, 40, 41 44. DESCARTES (Descartes: 5. Kalverstraat, 25 met opschrift: Westermarkt 6) EN ANDERE GELEERDEN (CLASSICISTISCH WOONHUIS van HUDDE (architect Vingboom, Singel 284); (Locke, 41. Damstraat, 40. Westermarkt)
Onder invloed van Descartes gaan de wetenschappen een nieuwe richting in. Aan de universiteit vindt een tweestrijd plaats tussen cartesianen en anderen. Descartes gaat er op basis van empirische waarneming van uit dat alles onderworpen is aan wetten van oorzaak en gevolg en wordt daarmee de vader van de moderne wetenschap. Hoewel in Descartes' systeem eigenlijk geen plaats meer is voor het 'boven'natuurlijke, blijft bij hem het traditionele godsbeeld overeind. Hij blijft zelf katholiek.
Eigenlijk is zijn op waarneming berustende methode niet geschikt om de menselijke geest te bestuderen (nog steeds zijn de mogelijkheden beperkt). Hierdoor neemt hij geen afstand van het negatieve beeld dat de mens over zichzelf heeft door de Zondeval en de daarmee samengaande disciplinering door straffen in het hiernamaals. Bij Spinoza vallen God en de Natuur dan werkelijk samen. Hierdoor kan de mens zichzelf accepteren en krijgt daarnaast meer zicht erop hoe hij zich samen met zijn omgeving kan 'perfectioneren'. Spinoza stelt het scholastieke onderwerp naar het menselijke geluk centraal. Daarnaast is hij in staat de nieuwe methodes toe te passen; voor de cartesianen is hij hierdoor een gesprekspartner, die hun taal spreekt.
SPINOZA 'DE AMSTERDAMMER' OVER DESCARTES' BEGINSELEN VAN DE WIJSBEGEERTE/METAFYSISCHE GEDACHTEN (1663)
Verschillen tussen Spinoza en Descartes zijn
1. wat betreft de methode: Descartes twijfelt aan alles wat we weten of dat wel ware kennis is (alleen dát we denken en daarom bestaan, daar mogen we vanuitgaan). Spinoza denkt dat we ook veel 'ongeveer'- ware kennis hebben en dat dit intuïtieve weten ook gebruikt kan worden. Wel is het goed deze met de juiste methode en (logisch) denken zoveel mogelijk om te vormen naar ware kennis. Kennis hierover ontwikkelt zich geleidelijk aan (asymptotisch). Aangezien we noodzakelijkerwijs ook foutieve voorstellingen van zaken hebben, vormt ook het wegnemen van foutieve voorstellingen onderdeel van het verwerven van ware kennis (in de lijn van Bacon).
2. Spinoza's conclusie over de mens is dat hij bepaalde passies en daaraan verbonden emoties zou moeten proberen te matigen, maar niet zoals volgens Descartes, in de lijn met voorstellingen uit verschillende religies, zou moeten onderdrukken. Emoties horen immers tot onze natuur en ons 'natuurrecht'. Door kennis kunnen we ons 'emotiemanagement' vergroten en daardoor 'adequater' en gelukkiger leven; ons leven 'perfectioneren'.
3. er bestaat ook een verschil in inzicht in de bewegingswetten. Hierbij gaat Spinoza er vanuit dat alles beweegt te midden van een bewegende wereld. Deze oefent voortdurend aan alle kanten druk uit, waardoor ook bij wegvallen van de druk beweging kan ontstaan. Terwijl voor Descartes beweging alleen wordt veroorzaakt door overdracht van één bewegingsimpuls (zie ook Klever over Cuffeler).
Hoewel Descartes dus niet lang vóór Spinoza een immense sprong voorwaarts zette, die nog niet was verwerkt, zet Spinoza al weer de volgende stap met behulp van de logica. Op verzoek van de 19-jarige student in de Cartesiaanse filosofie in Leiden Caesarius, schrijft Spinoza in Rijnsburg een samenvatting van Descartes' methode, waarbij hij meteen enkele kanttekeningen maakt (Metafysische Gedachten, COGITATA METAPHYSICA, zie het kaft rechtsboven; hierin oppert Spinoza dat een God zonder wonderen te doen, wellicht volmaakter (uiteindelijk ook geloofwaardiger) is dan een God die wonderen nodig heeft). In 1663 vraagt de Amsterdamse Ethica-kring (zie onder) aan Spinoza om dit werk te laten uit te geven. Het wordt geredigeerd en voorzien van een voorrede (op Spinoza's aanwijzingen) door Lodewijk Meyer en onder Spinoza's eigen naam uitgegeven bij Jan Riewertsz.
ANDERE GELEERDEN (Leiden: MEETKUNDIG GEZELSCHAP ROND FRANS VAN SCHOOTEN, Voorburg, o.a. Engeland)
Naast in Leiden afgestudeerde dokters als Lodewijk Meyer en Johannes Bouwmeester, die behoorden tot de kring van zijn Amsterdamse bekenden en uitgeverij Riewertsz, stond Spinoza in contact met bekende wis- en natuurkundigen en fysiologen, als Boyle, de secretaris van de Royal Society Oldenburg en de Deense fysioloog Niels Stensen (1638-1686). Ook met de wiskundige en filosoof Leibniz (1646-1716) had Spinoza contact.
Er zijn vanaf 1666 brieven van Spinoza bekend aan de wis- en natuurkundige Johannes HUDDE (1628-1704) (links), die deel had uitgemaakt van het ‘meetkundig gezelschap’ van hoogbegaafde studenten van de Leidse hoogleraar Frans van Schooten Jr (1615/16-1660). Deze publiceerde zelf in 1660 over Descartes. Hudde, Johan de Witt en Hendrick van Heuraat (1633 - 1660?; grondlegger van de integraalrekening) leverden een bijdrage aan Van Schootens uitgave van de 'Geométria' van Descartes. Tot het gezelschap behoorden ook Johan de Witt en Christiaan Huygens. In de Voorburgse tijd bestond er contact tussen Spinoza en natuurkundig talent Christiaan Huygens (1629-1695). Tussen hun beider werk bestaat een opvallende gelijkenis in wijze van redeneren en formuleren waar het de kosmos betreft. Beiden hadden veel contact met leden van de Royal Society. In 1665 gaat Christiaan Huygens naar Parijs om daar een Franse 'Royal Society' te helpen inrichten. In Voorburg is Spinoza praktisch buurman van Christiaan Huygens, die in Hofwijck woont. Diens vader Constantijn Huygens kan men als 'huomo universale' ook tot de geleerden rekenen. Voor Spinoza is zijn werk over Descartes mede bedoeld als opstap naar contact met hooggeplaatse personen, die hem kunnen helpen zijn verdere werk openbaar te maken. Verschillende hooggeplaatsten hadden een wiskundige achtergrond en behoorden tot de kring van Van Schooten, behalve Hudde ook Johan de Witt en Christiaan Huygens; Constantijn Huygens had ook veel contact gehad met Van Schooten. Zowel Hudde als Van Heuraath bezochten de Franse hugenootse universiteit van Saumur, waar aan Thévenot lesgaf, o..a. ook aan Jan Swammerdam. Mogelijk is Hudde de overbuurman van Van den Enden geweest.
Aan bij voorbeeld Rembrandt's schilderij de 'Nachtwacht' en Vermeers 'ASTRONOOM' (links) valt af te lezen hoezeer het licht in deze tijd een rol speelt. Ook in de schilderkunst. Waarschijnlijk is een verhandeling over de regenboog aan Spinoza toe te schrijven; waarschijnlijk staat hem licht voor ogeb als de kleiste deeltjes in Ethica II, 13, die zijn 'kleine fysica' wordt genoemd.
Waar de wis & natuurkunde (vooral op basis van astronomisch onderzoek) een snelle ontwikkeling doormaakten, ontwikkelde een andere tak van wetenschap zich veel trager: de (al-)chemie. De aard van het onderwerp is veel complexer (denk aan het periodiek systeem der elementen; Mendelejev publiceerde zijn model in 1869) en vraagt veel (dure) experimenten. Ik versta er in Spinoza’s termen onder de talloze eeuwige attributen, die we niet kennen, maar waaraan wel ‘eeuwige wetmatigheden’ ten grondslag liggen, de chemische formules’. Het gaat om stoffen, metalen, als ook de ontwikkeling van medicijnen (zowel die voor het lichaam als de psychofarmaca). Zaken, die ook geld konden opleveren en nut.
Door de kosten was het al gauw afhankelijk van grote geldschieters zoals vorsten en van hun wetenschappelijke academies en van hoogleraren aan de universiteiten. Bij elkaar werden er zeker vorderingen gemaakt met vallen en opstaan. Grote namen hierin zijn Thévenot, Stensen, Swammerdam, Borri, Tulp e.v.a., die zowel praktische als theoretische zaken ontdekten.
Er was zeker belangstellig voor bij zowel Riewertsz als Van den Enden. Van den Endens schoonzoon Kerckring zou de werking van antimoon beschrijven (‘de triomfwagen van de antimoon’).
Er bestond in de directe omgeving van Riewertsz, namelijk bij de arts Galenus Abrahamsz de Haen, de hoop dat de productiewijze uit andere stoffen van een centraal element, goud, zou worden gevonden. Dit proces zou mogelijk tevens de weg wijzen naar stoffen en de omvorming van geestelijke processen naar gelukzaligheid. Hermes Trismegistes was hiernaar op zoek geweest (en had bijdrage geleverd aan de farmacologie); Paracelsus zag in alcohol en juiste dosering de geestelijk ‘Steen der wijzen’ (waarbij een psychotrope stof aanwijzend).
De Haen zal in het laboratorium van de overleden alchemist Glauber samen met enkele anderen, waaronder Schuller en Leibniz, gaan experimenteren. Het zal op een fiasco uitlopen. Schuller, die begeesterd is geraakt van het experiment, zal dik in de schulden al jong overlijden; 5 jaar na zijn dood zullen vele pakken verrot papier worden gevonden en worden weggegooid.
Spinoza's kracht ligt vooral op het gebied van de wiskunde en de logica, naast zo mogelijk empirische toetsing. Mogelijk heeft hij zijn stelling dat alle zijnden zijn ingericht op basis van de 'conatus' (streven tot zelfbehoud) afgeleid uit wat hij door zijn lenzen zag (Swammerdam komt in ieder geval tot die conclusie). Fysioloog Stensen vertelt dat Spinoza geïnteresseerd was in diens hersenonderzoek: ....In die tijd (1661-1662) kwam hij (Spinoza) gedurende meerdere dagen elke dag bij mij kijken naar mijn anatomie van hersenen, die ik uitvoerde op verschillende soorten dieren, om de plek te ontdekken waar de bewegingen ontstaan en waar de zintuiglijke gewaarwordingen eindigen.... Hoewel hij wel probeerde om net als Descartes zo veel mogelijk natuurkundige en anatomische kennis te verkrijgen, lijken Descartes' fysiologische en Huygens' natuurkundige kennis moderner dan die van Spinoza. Zijn mogelijkheden van toegang tot universitaire kennis was ook aanzienlijk minder. Christiaan Huygens, die in 1690 als eerste het licht verklaarde als golfverschijnsel, had overigens zijn licht-theorie pas na Spinoza's dood rond.
Verschillende Nederlandse wetenschappers uit de kring van Van Schooten gingen belangrijke politieke functies vervullen. Hudde ging later deel uitmaken van de vroedschap van Amsterdam en werd later vele malen benoemd als één van de burgemeesters. Gillis Valckenier was zijn neef. Johan de Witt werd raadpensionaris. Christiaan Huygens' Cosmotheoros, waarin hij zijn broer Constantijn meevoert op een reis door het heelal, laat deze zich ook uit over machthebbers en oorlogvoeren; het verschijnt in 1698 (Icke). Zijn vader en broer Constantijn speelden beiden een belangrijke rol in de politiek en de kunsten. Spinoza stuurt Christiaan zijn staatkundige werk, het TPT, tot diens genoegen.
GEOMETRISCHE STAATSKUNDE
Deze redeneertrant toegepast op Europese staten is ook te vinden in (rechts) ''t VERWERD EUROPA ofte, Politijke en historische beschryvinge der waare fundamenten en oorsaken van de oorlogen en revolutien in Europa, voornamentlijk in en omtrent de Nederlanden zedert den jaare 1664, gecauseert door de gepretendeerde universele monarchie der Franschen' (1675; uitgegeven bij Hendrik en de Weduwe van Dirk Boom, Amsterdam) van Petrus Valkenier, waarin hij van de verschillende staten nauwkeurig de krachtsfactoren aangeeft met het oog op een te verwachten verloop van oorlogen.
De begrippen zijn verwant aan die van Spinoza en de la Court. De redeneerwijze staat dichterbij die van Spinoza omdat hij morele factoren, menselijke waarden, meeneemt als krachten. Een belangrijke factor in de Nederlanden is dat de Nederlanders na de Opstand waarde zijn gaan hechten aan vrijheden: gewetensvrijheid, vrijheid van denken. Hij denkt dat (sommige) Nederlanders deze belangrijker vinden dan hun eigen leven. In de lijn met de natuurfilosofie van Hugo de Groot vindt hij dat een staat alles mag doen om zichzelf te verdedigen (dit is een natuurrecht), maar dat een vergroting van invloed met instemming van de andere partij moet gebeuren, bij voorbeeld dat er een verbond wordt gesloten. Hij pleit tegelijkertijd voor één bevoorrechte kerk (dit is overeenkomstig de situatie zoals die in de Republiek bestond). Dit kan ermee te maken hebben dat hij van mening is dat daarvan de morele kracht in oorlogstijd krachtiger kan zijn dan van versnipperde kerken. De precieze inhoud van een geloof is eigenlijk minder belangrijk, aangezien het toch draait om kernwaarden van die samenleving. Achter de schermen van de grote politiek heeft Petrus Valkenier veel invloed gehad door zijn invloed als adviseur op Willem III en ander politici.
DE ZOEKTOCHT NAAR GOD
Niet alleen de geleerde Anna Maria Van Schurman gaat in de periode 1665 tot 1680 op zoek naar God. Zij komt in contact met de sekte van de Labadie, maar in dezelfde periode raken veel geleerden in deze omgeving in de ban van Antoinette de Bourignon (1660 - 1680), een Vlaamse mystica, die de pretentie heeft God te kennen gaan: Boyle zal haar werk financieren, evenals Van Beuningen; zij is aanwezig bij Comenius’ sterfbed. Swammerdam voegt zich enige tijd bij haar gemeenschap. Galenus Abrahamsz. De Haen is enige tijd in haar ban evenals Serrarius. Katholiek wordt de aanvankelijk lutherse anatoom Stensen, studievriend van Swammerdam; hij stopt als wetenschapper. En een telg uit Van Beuningens familie, Burgh, leerling van Stensen. Bovengenoemde zoektocht naar de Steen der Wijzen kan in dit licht worden beschouwd. Ook Leibniz (Rozenkruiser) is op zoek (hij zal aan het eind van zijn leven zeggen dichtbij Spinoza te staan, maar de kleinste deeltjes te zien als geestdeeltjes).
3, 20, 22. ADRIAAN KOERBAGH (veroordeeld in 3. STADHUIS, DAM, waarvan een uitgebreide bescrijving bij Van Moerkerken; 20. Rasphuis, Heilige weg; later Willige Huis, Schippersgracht; 22. opgebaard in Oude Nieuwstraat 8; 3. begraven Nieuwe Kerk)
Adriaan Koerbagh's (1632-1669) studeerde geneeskunde en rechten in Leiden. Hij was via de studie bevriend met Meijer, Bouwmeester en ook met de vertaler van Hobbes' Leviathan Abraham Van Berckel.
Het rechtenonderwijs was breed en praktisch geörienteerd; de studenten moesten zich voornamelijk richten op het Romeinse recht en gecombineerd met Hugo de Groots 'Inleidinghe tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid' (1631) zich het Nederlands recht eigen maken.
Koerbagh wilde de geleerden ertoe aanzetten hun moerstaal te spreken, zo schrijft hij in ''t Nieuw Woorden-Boek der Regten. Zijn boek was bovendien bestemd voor diegenen die Latijnse woorden gebruiken om geleerd te doen 'gelijk de Indiaansche klapvogel, die sonder verstant de woorden der menschen nabootst'. Zijn latere 'Bloemhof' verschijnt onder schuilnaam van de drukker (zie uitgave van Ewout Sanders).
Hij schreef 'Een LIGT schynenende in duystere plaatsen om te verligten de voornaamste saaken der Godsgeleerdheid en Godsdienst' (zie rechts). Hieraan voorafgaand had hij 'Een Bloemhof van Allerley lieflijkheid sonder verdriet' (onder pseudoniem Vreederijk Waarmond) geschreven. Dit wordt een 'kwetsend' woordenboek genoemd. Van Moerkerken: 'Het heeft de schijn van een 'Algemeen Woorden-boek der Bastaardwoorden', maar in werkelijkheid is het een alfabetisch-geordende bestrijding van elke dogmatische godsdienst en in het bijzonder de Christelijke'. Koerbagh schreef verder in de lijn van Lodewijk Meijer 'Nieuw woordenboek der Regten' (1664). Hierin neemt hij het lexicografische werk van Meijer als basis en voegt er eigen toelichting en eigen ideeën over het recht aan toe.
Als rechtsgeleerde neemt Koerbagh een loopje met het Corpus Juris, het wetboek, dat hij een zeer groot boek noemt waarin ook veel schone grollen en onnodige wetten staan. 'In een half zo dik boek zou men in onze eigen taal, op meer heldere en bondiger wijze meer en noodzakelijker wetten kunnen beschrijven dan in het ganse Romeinse wetboek staan. Maar zo zijn wij, vrije mensen volgens eigen zeggen, en die ons toch als dwazen binden aan taak en wetten van een ander volk. Het schijnt wel of men zodoende te kennen geeft, dat God aan de heidense volken meer wijsheid en verstand heeft gegeven dan aan. Bij 'Loy, wet' staat: 'De rechtsgeleerden weten toch evengoed als Plato, die eertijds gezegd heeft: "Bij volken die veel wetten hebben zijn ook veel twisten of kwade gebruiken". Uit de menigte van twisten en onenigheden hebben rechtsgeleerden voordeel. Justinus, een Romeins geschiedschrijver, verhaalt van de Scyten dat zij met weinig wetten béter leefden dan de Grieken met al hun wetten en geleerdheid. De Romeinen hebben ook zeer veel wetten gehad, nog meer dan de Grieken. Toch hebben zij geleefd in moord, roof, moedwil en allerlei overdaad. Zo schijnt het wel dat, waar veel wetten zijn, ook veel overtredingen plaats hebben; waar weinig wetten zijn, weinig overtredingen'.
Wanneer de lastige doopsgezinde Jan Pietersz. Beelthouwer (geb. 1602, Enkhuizen), die het ook niet zo op Lodewijk Meijer had, een weerlegging van Koerbagh's Bloemhof laat lezen aan de vroedschap, en dit in bredere kring bekend wordt, zal hiermee een proces in gang worden gezet, dat uitmondt in een zeer zware straf voor Koerbagh (juli 1668). Hij zal na een jaar (oktober 1669) sterven in het Willighe Huys, de gevangenis waarin hij na drie maanden Rasphuis, is overgebracht.
In het Theologisch Poltiek Tractaat (verschenen 1670) zal Spinoza in de lijn van Koerbagh bepleiten om geen wetten te maken, die (godsdienstige) meningen verbieden. Destijds was er in 1653 een verbod op het socianisme aangenomen door de Staten-generaal. Meningen zijn niet te verbieden. Met dergelijke wetten tref je juist de wetenschappers en kunstenaars omdat het vol geneigd is te hoop te lopen tegen nieuwe ideeuen en zich met zo'n wet achter zich gesterkt kan voelen om zo de mening met succes uit te kunnen roeien of in ieder geval de desbetreffende persoon kan treffen. Dit brengt de magistraat, wiens hoogste taak het is de vrede en veiligheid te bewaken, in een lastig parket. Klik voor de uitgebreidere beschrijving over Koerbagh hier.
Het maatschappelijk conflict tussen de vrijheid van meningsuiting, ook van godsdienst, en van publiceren en een aanzienlijk deel van de bevolking dat er tegen te hoop loopt, wat vrede en veiligheid in de staat schaadt, werd later al weer anders opgelost. In 1691 verschijnt 'De betoverde weerelt' van Balthazar BEKKER (1634-1698), een boek over heksen dat net als Koerbagh's boeken veel stof deed opwaaien. Sommige steden verbieden het boek, maar Amsterdam en de Staten van Holland niet. Bekker, die dominee is, mag van de kerk niet meer preken, maar aan hem wordt door Amsterdam het salaris doorbetaald.
18. CAUTE! (Dirk VAN HASSELTSSTEEG 't Martelaersboek) Vernieuwende wetenschappelijke ideeën roepen weerstand op. Waar het de godsdienst betrof vooral bij het volk. Spinoza lijkt hier zich goed van bewust en heeft er wel begrip voor. Al het denken is beperkt door de beperkingen van het menselijk bevattingsvermogen. Als wetenschappers al slechts een beperkt inzicht kunnen krijgen, dan geldt dat in sterkere mate voor de bevolking, wier bevattingsvermogen zich in eerste instantie richt op alledaagse dingen om 'in het bestaan te volharden'.
Een voordeel was dat Spinoza niet als Meijer de ambitie had om het gewone volk in zijn wetenschappelijke ideeën te laten delen. Zijn werk was in de eerste plaats bedoeld voor het meer geschoolde deel van de bevolking. Voor wetenschappers en ook wel voor theologen. Vooral de laatsten vormden een doorgeefluik van nieuwe ideeën naar de bevolking. Daarom schreef hij soms alleen in het Latijn, waardoor zijn werk het gewone volk niet direct zou kunnen bereiken en het minder aanstoot zou geven onder de gewone bevolking, die de wetenschappelijke denkwijze niet had geleerd.
Wanneer Spinoza correspondeerde, herinnerde hij de lezer er aan voorzichtig te zijn door op de brief zijn stempel 'CAUTE' (links), 'pas op' te zetten. De vertaling van zijn naam 'Spinoza' is doorn; dit combineert hij in zijn stempel met een Egelantier-roosje. De wetenschappelijke wereld kende de geschiedenis van Giordano Bruno (1548-1600), die op de brandstapel sterft en Galilei Galileo (1564-1642), die veroordeeld wordt tot huisarrest en wordt gemaand niet in het openbaar te spreken; zijn werk moet hij aanpassen. Wetenschappers moesten nog steeds vrezen voor hun leven (weliswaar niet voor de brandstapel) en/of dat hun werk niet uitgegeven werd of verdween.
Zelf kende Spinoza de geschiedenis van verbanning-om-ideeën uit de Joodse gemeenschap van Uriël da Costa (1585-1640) al eerder dan zijn eigen verbanning.
Uitgever van het werk van Descartes, Riewertsz, moet op de hoogte zijn geweest van het besluit van Descartes om pas na zijn dood het meeste van zijn werk te laten uitgeven. Mogelijk waren er destijds al geruchten over de doodsoorzaak van Descartes of herinnerde men zich de vermoedens over de dood van paus Adrianus (Utrecht, 1459 - Rome, 1523). In ieder geval respecteert de groep rond Spinoza, die betrokken is bij de uitgave van diens werk, de wens dat het meeste van zijn werk niet op zijn eigen naam wordt uitgegeven en pas na zijn dood.
Hierbij was Rieuwertsz wel zo voorzichtig om zijn naam als uitgever niet te noemen en gaf hij als plaats van uitgave bij voorbeeld 'Hamburg' op in plaats van 'Amsterdam'. Het TPT is in 1674 (oorlogstijd) door het Hof van Holland verboden. Riewertsz had al bij de eerste uitgave grotere voorzorgsmaatregelen dan gewoonlijk genomen: géén auteur op het titelblad en als uitgever H. Künrath, Hamburg. Künrath was een bestaande persoon geweest, een alchemist en Rozekruiser; de naam kan tevens een verwijzing naar de Amsterdamse uitgever en drukker Christoffel Cunradus bevatten. In later edities gebruikt hij andere namen. In een latere editie, waarin hij het TPT uitgeeft in één band met Meijer's 'Philosophy, interpreter of Holy Scripture', gebruikt hij de namen van Heinsius en Sylvius.
Het is in ieder geval gelukt het werk te doen uitgeven na zijn dood. Toch zijn er rond Spinoza's dood wel veel verdachte coïncidenties, die niet uitsluiten dat Spinoza, die toch al aan de tering leed (Inleiding van Opera Posthuma), het moment van sterven zelf heeft gekozen in de wetenschap dat daarmee zijn werk was veiliggesteld en zou worden uitgegeven. Recent is gevonden dat briefschrijver Von Tschirnaus, te gast bij Cosimo III in Florence, per ongeluk de dan nog onuitgegeven Ethica laat lezen aan de katholiek geworden Stensen. Dit leidt ertoe dat de Ethica op de pauselijke index wordt gezet. Wanneer Rome vlak na Spinoza's dood de geruchten bereiken dat er werk van de 'atheist' Spinoza gepubliceerd gaat worden, geeft de Toscaanse kardinaal Barberini opdracht aan de aartsbisschop van Utrecht, Johannes van NEERCASSEL (1625-1685) (rechtsboven), om hiernaar naspeuring te doen. Deze doet navraag bij Rieuwertsz. Waarschijnlijk is Von Tschirnaus te goeder trouw (zo waarschuwt hij Spinoza ervoor dat Leibniz erachter is gekomen dat Lodewijk XIV een leraar heeft, die Spinoza's TPT wil weerleggen, een Franse priester Pierre Daniël Huet), maar soms is de druk die door de omgeving wordt uitgeoefend erg groot.
Ook LEIBNIZ (1646 - 1716) deed erg zijn best het werk van Spinoza al vóór uitgifte in handen te krijgen. Dat probeerde hij via een kwetsbare figuur, de jonge arts Schuller (de correspondentie tussen hen is eind 19e eeuw gevonden en uitgegeven door L. Stein en beschreven in W. Meijer 'Dr Schuller en B.de Spinoza'). Verschillende brieven in de 'Briefwisseling' zijn van of aan Schuller. Deze studievriend van Van Gent en Tschirnaus lijkt een tussenpersoon te zijn tussen Spinoza en de uitgeverij van Riewertsz. Hij komt met Galenus Abrahamsz de Haen in een alchemistisch avontuur terecht, wat een grote financiële investering vroeg (en uiteindelijk schulden opleverde: periode 1675 - 1680), zie Lambour. Leibniz financierde het experiment ook enigermate en oefende daarbij druk uit op Schuller. Deze had al aan Van Gent, bij wie Schuller inwoonde, gevraagd werk te kopiëren. Leibniz had affiniteit met Spinoza's pan(en)sofisch denken. Maar Spinoza vertrouwt hem niet helemaal; hij weet niet waarom Leibniz van Frankfurt naar Parijs is gegaan (brief 70.3 uit 1675 aan Schuller). Leibniz, die Rozenkruiser was, zou vlak voor zijn dood zeggen dat Spinoza en hij eigenlijk hetzelfde dachten, behalve dat hijzelf de kleinste deeltjes als 'geest'-deeltjes zag.
Een voorbeeld van iemand met onvoldende bescherming, die had verwacht dat zijn vriend Thévenot zijn werk zou uitgeven is Jan Swammerdam van Thévenot, maar deze deed het niet. Zijn werk (o.a. was hij de eerste die bewees dat de mannelijke spermacel de vrouwelijke eicel bevrucht) werd pas later in 1737 door Herman Boerhaave (1668 - 1738) onder de publieke aandacht gebracht.
17, 18. IN 'tMARTELAERSBOEK; JAN RIEUWERTSZ (VAN HASSELTSSTEEG noordzijde vlak bij Nieuwe dijk, vroeger nr 14); 18. Tymon HOUTHAAK (hoek NIEUWE ZIJDS KOLK); Simon Joosten de Vries, Singel 112 (vroeger 'De Vriesche Boer')
JAN RIEWERTSZ (1617-1685) gaf Spinoza's werk uit (na diens dood, zijn zoon, ‘Jan Riewertsz de Jonge’). Rieuwertsz' uitgeverij en de in 1649 geopende boekwinkel In 'tMartelaersboek zaten tot 1675 in de Dirk Van Hasseltssteeg (zie bij voorbeeld links onderaan het titelblad: Van ASSEN-STEEG...Martyrologii). Hij gaf werk uit, waarmee hijzelf affiniteit had; zie voor de uitgaven hieronder. Hij was collegiant en mennoniet, die bij zijn dood doneerde aan de doopsgezinde stroming 'Waterlanders en Vlamingen', maar hoorde daar zelf niet bij (zijn vrouw wel). Hij stond dichterbij de sociniaanse Galenus Abrahamsz de Haen, Adam Boreel en Hartlibgroep (neem ook de vertaling van Tufayl, die in deze kring herlezen werd) dan bij Koerbagh, die niet door Riewertsz werd uitgegeven.
IMPRESSUM KÜNRATH
Riewertsz gebruikte als 'anoniem' impressum ondermeer 'Heinrich Künrath, Hamburg'. Deze alchemist zou wel Riewertsz 'alter ego' zijn (volgens P. Visser). In Künrath’s ‘Amphitheatrum’ staat een afbeelding van Hans Vreedeman de Vries, welke de wiskunde en alchemie combineert. Riewertsz geeft zowel sociniaans-theologisch als wiskundig werk en alchemistisch werk uit. Het alchemistisch experiment van Galenus Abrahmsz. de Haen naar 'de steen der wijzen', het goud maken, werd in Riewertsz' kring aangemoedigd. Toen het financieel falikant verkeerd uitpakte werd deze, evenals de weduwe van Schuller, door de mennonitische omgeving geholpen (Lambour).
IN DE BUURT
Voordat Rieuwertsz in de Nieuwe Zijds Kolck kwam wonen, had enige tijd graveur en drukker Claes Jansz Visscher (1587-1652) in de Kolk zijn bedrijf gehad. Verder zaten er 'Op 't Water' (aan het huidige Damrak) de uitgever Colom (die in 1630 Coornhert heruitgegeven had), uitgever en courantier Johannes Van Ravesteyn, ook de courantier Broer Jansz had hier een uitgeverij in 1616, de periode dat hij de Rozekruizers-geschriften uitgaf. In de Kolck zat drukker Houthaeck, die contacten had met de Eerste Nederduytsche Academie. Wat zuidelijker de uitgever Bleau, die kaarten uitgaf en al vroeg het werk van Copernicus in handen had gelregen; hij gaf niet alleen uit; had ook belangstelling voor de wetenschappelijk inhoud. Johannes Jansonius , die ook kaarten uitgaf, had een bedrijf naast hem. Aan de Noordzijde langs het IJ lagen boten, die verre reizen maakten voor vooral de graan- en haringhandel. Ten westen het Singel met zijn drie doopsgezinde gemeentes. In de zuidelijk gelegen Nieuwe Nieuwstraat zat de school van de wiskundige Hans Sybrantsz Cardinael (overleden 1645).
IN 't MARTELAERSBOEK
Hierbinnen kon men vrijelijk spreken over godsdienstige en wetenschappelijke zaken. De titel van de uitgeverij slaat op boeken, die de herinnering levend wilden houden aan mensen die tegen de gevestigde orde in getuige gaven van nieuw inzicht, zelfs als ze dit met de dood moesten bekopen. Bekende Nederlandstalige martelaarsboeken zijn: 'De gheschiedenisse ende den doodt der vromer martelaren' van Adriaen Cornelisz. van Haemstede (1559); het doopsgezinde 'Offer des Heeren' (1562) en het 'Haarlems martelaarsboek' (1615). Graveur en drukker Claes Jansz Visscher (15587-1652) had vele gravures gemaakt van terechtstellingen van Wederdopers en van de onthoofding van Johan van Oldenbarneveldt in Den Haag.
RIEWERTSZ EN SPINOZA
Spinoza zou met Rieuwertsz in aanraking kunnen zijn gekomen omdat hij proefdrukken corrigeerde om bij te verdienen. Elders op deze website staat de veronderstelling dat Spinoza met zijn kennis van de wiskunde al geholpen heeft bij bepaalde vertalingen van Descartes. De wiskunde heeft hij mogelijk geleerd op de Joodse school en/of de naburige wiskunde-school (opgericht door Cardinael) in de naburige Nieuwe Nieuwstraat. Toen Spinoza niet meer in Amsterdam woonde, heeft hij in de van Hasseltsteeg gelogeerd (Nadler) en gebruikte hij het adres zo nu en dan als postadres. Al het werk van Spinoza zal bij Riewertsz worden uitgegeven.
ETHICA-GROEP IN DE BUURT
Verschillende personen, die later bijdragen leverden aan de uitgave van Spinoza’s werk (zie onder), zaten in de kleine kring van Amsterdamse vrienden, die gedeelten uit de bijna voltooide Ethica bespraken. Ze woonden met uitzondering van Lodewijk Meijer zeer dicht in de buurt. Hierin zaten: Simon Joosten de Vries, Lodewijk Meyer (1629-1681), Johannes Bouwmeester (1630-1680), Jarig Jelles (1620-1687), Pieter Balling (?1635 - 1664). Ook de gebroeders Koerbagh wonen in de buurt. Waarschijnlijk is de groep al eind jaren '50 begonnen en wanneer Spinoza buiten Amsterdam is gaan wonen, onderhouden ze contact via brieven. In brieven aan Spinoza werden vragen voorgelegd naar aanleiding van de eerste hoofdstukken van de Ethica, die is opgezet volgens de wiskundige (geometrische) methode, waarbij een denksysteem wordt opgebouwd op basis van definities en samenhangende bewijsvoering.
DE UITGEVERSGROEP ROND SPINOZA
Sommigen van hen schreven zelf ook werk, sterk verwant aan dat van Spinoza, wat ook uit de titels valt af te leiden.
JARIG JELLES (1620-1683) (waarschijnlijk de geldschieter, 'mercator sapiens', goede vriend van Spinoza, geestverwant, mennoniet, collegiant, lid van Ethica-studiegroep, zie Klevers 'Mannen rond Spinoza', pg 131- 141, 'Het christelijk determinisme van Jarig Jelles'). Hij schreef in 1673 'Belydenisse des Algemeenen En Christelyken Geloof' (uitgegeven door Rieuwertsz), waarin hij betoogde dat het christendom en de leer van Descartes elkaar goed kunnen verdragen. Hij gebruikte bijbelse termen om zijn wijsgerige gedachten uit te drukken. Hij ontkent dat de menselijke natuur in zichzelf verdorven is. Bij hem aandacht voor de natuurlijke sociabiliteit van de mens, waarover ook Spinoza in zijn Ethica schrijft. Hij schreef het voorwoord voor de Opera Posthuma en verzorgde samen met Lodewijk Meyer de redactie.
PIETER BALLING (?1635- 1664), behoorde tot de quakers, het 'genootschap der Vrienden', schreef een spiritualistisch werk 'Het Ligt op de kandelaar' (1662). 'Ligt' is bij hem de Rede, waarmee een mens God kan leren kennen. In die kennis zit ons heil en die kunnen we kennen door de blik naar binnen te richten. Daar vinden we het ware richtsnoer. Daarom kan niemand een ander de wet voorschrijven. Dit werk vertaald in het Engels werd in 1663 ook uitgegeven door de quaker William Ames (volgens Akkerman zou ook Adam Boreel de auteur kunnen zijn; zij werkten hierin samen). Ook schreef hij over de ontoereikendheid van woorden. Hij vertaalde Spinoza’s werk over Descartes. Passages uit 'Ligt' zijn ook te vinden in Spinoza's TPT.
LODEWIJK MEIJER (1629-1681), arts, lexicograaf (voor het algemene redactiewerk, o.a. lexicograaf, harde werker; zie ook onder 'Schouwburg en NIL' en 'de eerste Neederduytsche academie'). Meijer heeft geholpen door Spinoza een proefschrift geschreven over 'beweging en rust': 'Matter its states, motion and rest'. In 1666 publiceert Riewertsz anoniem zijn geruchtmakende 'Philosophia Scriptura Interpres'. In het voorwoord prijst Meijer Descartes de hemel in: 'de auteur van deze gelukkigste en voortreffelijkste methode was de edele en weergaloze Renatus Descartes'; in 1667 verschijnt de nederlandse vertaling, wat zo mogelijk nog meer opschudding veroorzaak: 'De philosophie d'uytleghster der H. Schrifture'. In Holland was over dat boek (Lodewijk Meijer) grote ophef ontstaan, niet alleen onder orthodoxe gelovigen en predikanten, maar ook onder critici als Serrarius en Comenius. In 1674 geeft Riewertsz het nogmaals anoniem uit, samen met Spinoza's TPT (beide anoniem). Wat de reden daarvan is, is onbekend. Spinoza had Riewertsz toen al gevraagd zijn werk niet in het Nederlands uit te geven, een activiteit die door Bouwmeester en Glazemaker in gang was gezet.
Lodewijk Meyers werk en ambitie is met name gelegen in het vertalen van Latijnse woorden en wetenschappelijke begrippen in het Nederlands, wat het mogelijk maakt om wetenschappelijke denkwijzen, die destijds in het Latijn werden ontwikkeld, zodanig in het Nederlands te vertalen, dat de gewone Nederlander er kennis van zou kunnen nemen in de eigen taal en niet de omweg ‘Latijn’ nodig zou hebben (met het nadeel van een tweedeling tussen mensen die wèl en die niet in het Latijn zijn geschoold). Zijn overleden halfbroer is A. Kòk, een bekende lexicon-schrijver en vertaler. Deze vertaalde o.a. Gerard Vossius (1577-1649) Rhetorica. Lodewijk Meijers werk is deels ertoe te herleiden dat hij Kòks nagedachtenis wil eren. Vossius is hoogleraar aan het Atheneum Illustre en vriend van Hugo de Groot, zijn zoon Isaac Vossius (1618- 1689) is filoloog en stond in contact met de Hartlib-groep en Oldenburg, is raadsman van Christina van Zweden Verder is Meijer ook theater-man, één van de directeuren van de Schouwburg, die uiteindelijk een sterk op wiskundig (geometrisch) en classicistisch denken geënt handboek voor het theater zal schrijven: het 'Naauwkeurig onderwijs in de toneel'. Tot zijn eigen verdriet kwam hij weinig toe aan het schrijven van toneelstukken.
JOHANNES BOUWMEESTER (1630-1680), arts, een zeer goede vriend van Lodewijk Meijer en verder van Spinoza, Franciscus van den Enden en Adriaen Koerbagh, nam ook wel redactiewerk op zich. Hij was een goede vertaler, die soms een vertaling van Glazemaker verbeterde (Akkerman). Verder vertaalde Bouwmeester IBN TUFAYL's 'Het leeven van Hayy ibn Yagzan, een geschrift dat ook in kringen van de Hartlibgroep gelezen werd. Ibn Tufayl was een leraar van Averroës. Hij bereidde de uitgave van de TPT (in het Nederlands) voor; mogelijk heeft hij in 1665 aan Barend Graat gevraagd een schilderij van Spinoza te maken. Het recent ontdekte schilderij van Spinoza in renaissancistische NIL-stijl is vervaardigd in een periode waarin nog niet duidelijk was dat het werk anoniem zou moeten worden uitgegeven. Het schilderij lijkt basis voor de latere gravure uit de Opera Posthuma, waarbij de entourage en kleding is veranderd naar meer 'mennonitische' stijl. Hij was familie van de gebroeders de la Court en is gesignaleerd bij 'heerlijke avondjes met o.a. van den Enden en Pieter de la Court'.
DRUKKERS, KOPIÏST, MEDEWERKERS
18. TYMON HOUTHAECK (1625-1664) wordt vaak genoemd als de drukker. Hij drukte ook wel onder de naam Johan Brakel. Behalve drukker was hij zanger en toneelspeler. Het adres is hoek Nieuwe Zijds Kolk (ook wordt genoemd 'de Vogel Struis' en ligt achter de uitgeverij 't Martelaersboeck). Diens vader (1597-1658) had ook al een drukkerij gehad, gaf toneelstukken uit, leverde pennen en inkt aan de schouwburg en was verder leverancier van bier.
GEORG HERMANNES SCHULLER (Wezel, 1651 - Amsterdam, 1679), doctor in medicijnen; hij studeerde met Von Tschirnaus en Van Gent. Hij lijkt te fungeren als tussenpersoon tussen Riewertsz en Spinoza (die dan in Den Haag woont) en legt Spinoza vragen van Von Tschirnaus voor. Met Galenus de Haen zit hij in een alchemistisch onderzoek naar het maken van goud naar uit onedele metalen. Bij het experiment zal ook Leibniz (goede bekende van Von Tschirnaus) betrokken worden. Spinoza schrijft in 1675, brief 72, dat hij denkt dat Schuller geen goud heeft gemaakt, 'maar dat ge het weinige goud dat in het antimoon verborgen was, hebt vrijgemaakt' (N.B. de pproef betrof dus antimoon, een stof waarover Keckring geschreven had). Waarschijnlijk was Schuller bij Spinoza op diens sterfdag. Hij heeft een rol gespeeld bij het ordenen en uitzoeken van de papieren van Spinoza en was van mening een belangrijke rol te hebben gespeeld bij het doen uitgeven van de Opera Posthuma door daartoe Meijer en Jelles te bewegen.
PETRUS VAN GENT (kopiïst, doctor in de medicijnen). Heeft veel gekopieerd; waarschijnlijk op instigatie van Schuller (en mogelijk niet direct voor de uitgeverij van Riewertsz).
CHRISTOFFEL CUNRADUS (met tussenkomst van de Geer), die ook Comenius uitgeeft.
ISRAëL DE PAUL (1630-1680) blijkt de drukker te zijn van het Theologisch Politiek Tractaat uit 1670 (Trude Dijstra en Rindert Jagersma; Paul Dijstelberge). De drukkerij ligt aan de Tuinstraat; mogelijk is hier een connectie met Christoffel Cunradus, wiens woning aan de Egelantiesrgracht niet veraf is van de Tuinstraat. Documenten tonen een connectie aan tussen Laurens de Geer (beschermer van Comenius, wiens werk door Cunradus wordt uitgegeven) en Riewertsz.
VERTALERS
Ook BALLING en LODEWIJK MEIJER vertaalden Spinoza’s werk; BOUWMEESTER vertaalde Ibn Tufayl, maar de belangrijkste (beroeps-)vertaler was Jan Hendrik Glazemaker, die talrijke boeken vooral voor mennonitische kringen vertaalde.
JAN HENDRIKSZ GLAZEMAKER (1619/1620-1682) (de vertaler van Latijn naar Nederlands). De vader van diens vrouw Catelyntie, met wie hij in 1651 trouwde, was rekenmeester Sybrandt Hansz. Cardinael (1578-1647). Hij was één van de twee 'wetenschappelijke' mennonieten vanwege wie de 'Eerste Nederduytsche Academie' moest sluiten. Glazemaker vertaalde werk van Descartes na diens dood in 1650 (Descartes had uit voorzichtigheid besloten werk pas na zijn door te laten uitgeven). In de Voorrede bij zijn vertaling uit 1659 van Descartes' 'Proeve der Wysbegeerte: of Redenering van de middel om de Reden wel te beleiden, en de Waarheit in de Wetenschappen te zoeken; de verregezichtskunde, verheveling en meetkunst' bedankt Glazemaker een niet nader genoemde 'Vriend', die veel van meetkunde weet en die hem bij het vertalen heeft geholpen. (Mogelijk was dit Spinoza, wat dan zou laten zien dat Spinoza in deze periode al goede contacten met de groep had en zich al gedurende de 50-er jaren intensief in de teksten van Descartes’ heeft verdiept). Mogelijk heeft Spinoza op de wiskundige school van Cardinael gezeten; waarschijnlijk is dat leden van de Ethica-groep hier op school waren geweest.
DE UITGEVERIJ EN HET FONDS 'IN 'T MARTELAERSBOEK' VAN RIEWERTSZ
Riewertsz werkte met vele anderen samen, zoals destijds gebruikelijk was voor het drukken, uitgeven en verkopen van de boeken. Vaak is een geestverwantschap af te leiden uit de keuze van de drukkers.
De medewerkers aan de uitgeverij hebben vrijwel allemaal hebben een doopsgezinde achtergrond, of zijn collegianten. Meijer is van huis uit Luthers. De medewerkers aan de uitgeverij waren niet de geringsten; er bestonden goede (familiare) relaties met toonaangevende personen in de Republiek. De schoonvader van Glazemaker Cardinael had connectie gehad met de kleine groep van wiskundigen van Nederland en belangrijke opdrachtgevers of middelaars, waaronder Constantijn Huygens. Cardinael is hoogleraar aan de Eerste Nederduytsche Academie (in de Schouwburg) geweest. Vandaar zal Glazemaker de idealen van schrijven in het Nederlands hebben meegekregen. Cardinael wilde ook geen formules gebruiken in wiskundige boeken. Lodewijk Meijers halfbroer A. Kòk, maakte een beroemd lexicon en vertaalde de Rhetorica van Vossius: dus er is ook rhetorische inbreng.
Meijer is actief in de Schouwburg als directeur en wordt een voorman van kunstenaarsgezelschap NIL. Hij is bevriend met Adriaan Koerbagh, waarvan niet bekend is dat deze meewerkte in de uitgeverij van Riewertsz. Zijn zwager is de stadsdrukker Johannes van Ravesteyn.
UITGAVEN VAN RIEWERTSZ
Riewertsz gaf naast vertalingen van Descartes en werk van Spinoza veel collegiantenwerk uit van collegiantenleider, doopsgezind voorganger, sociniaan/unitariër en alchemist Galenus Abrahamsz de Haan en Dirck CAMPUYZEN (zie opschrift Spinozahuis, Rijnsburg). De Remonstrantse dichter van wie een gedichtje staat op het huis in Rijnsburg.
In 1671 werk van collegiant Cornelis Moorman (1600-1660). In 1672 verschijnt bij Riewertsz IBN TUFAYL's 'Het leeven van Hayy ibn Yagzan (vertaling op basis van Pocockes Latijnse vertaling uit het Arabisch uit 1671 door Johannes Bouwmeester). Een vertaling van de Koran (in het Arabisch verzorgd door drukker 'Tymon Houthaak voor Jan Riewertsz').
In 1684 geeft Riewertsz een werk uit van Abraham Cuffelers 'Specimen artis ratiocinandi naturalis & artificialis ad Pantosophia (!) manuducens (1637-1694) (vert. Proeve van natuurlijke en kunstmatige redeneerkunst, leidend tot de beginselen der alwijsheid; uitgevers-pseudoniem: 'Künrath, Hamburg') en in 1687 van de uit Görlitz afkomstige Von Tschirnaus (1657-1708) 'Geneeskunde van de ziel of een proeve van authentieke logica'. Beide auteurs schrijven in de lijn van Spinoza en kenden diens werk (Klever). Ook publiceert Riewertsz werk van Antoinette Bourignon (1616 - 1680), onder wiens invloed Jan Swammerdam (Amsterdam, 1637 - 1680) en anderen tijdelijk stonden. Swammerdams werk (o.a. was hij de eerste, die bewees dat de mannelijke spermacel de vrouwelijke eicel bevrucht) werd pas later in 1737 door Herman Boerhaave (1668 - 1738) onder de publieke aandacht gebracht. In 1682 geeft Riewertsz Pieter Ballings 'Ligt op de kandelaer' (1662) uit.
De uitgaven van Riewertsz overziend, tekent zich een grotere verwantschap af met collegiantenvoorman Adam Boreel en de Royal Society (neem ook de vertaling van Tufayl) dan met Koerbagh, die niet door Riewertsz werd uitgegeven. Inhoudelijk lijkt het werk van Spinoza ook vooral op de eerste lijn te liggen. Dat Riewertsz Cuffelers werk 'Specimen artis ratiocinandi naturalis & artificialis ad Pantosophia (!) manuducens; proeve van natuurlijke en kunstmatige redeneerkunst, leidend tot de beginselen der alwijsheid' uitgaf, versterkt dit idee nog. Het veel gebruikte 'anonieme' impressum 'Heinrich Künrath, Hamburg' wijst in de richting van een verwantschap met de alchemie en wiskunde.
In 1665 verschijnt van Franciscus van den Enden ‘VRYE POLITIEKE STELLINGEN’, uitgegeven door Pieter Arendtz en Jan Riewertsz. Hierin spreekt van den Enden, 'pionier van de democratische gedachte', zich uit voor vrijheid van spreken en voor het algemeen recht om zich te ontwikkelen. Franciscus van den Enden staat in contact met Plockhoy en deze weer met de Hartlib-groep.
UITGAVEN VAN DESCARTES EN SPINOZA BIJ RIEWERTSZ
Van DESCARTES verschijnt in 1659 bij Jan Riewertsz, vertaald door Glazemaker ‘PROEVEN DER WYSBEGEERTE OF REDENERING VAN DE MIDDEL OM DE REDEN WEL TE BELEIDEN, EN DE WAARHEIT IN DE WETENSCHAPPEN TE ZOEKEN; DE VERREGEZICHTSKUNDE, VERHEVELINGEN EN MEETKUNST.
Alleen het eerste boek beslaat al 196 pagina’s, waarin veel tekeningen (N.B. het schijnt een tip geweest te zijn van Constantijn Huygens het boek met illustraties te verluchten); het tweede over de Optica ‘Bladwyzer der verhevelingen’ 197 - 313,de ‘Bladwijzer der Meetkunst 314 -415. (N.B. Te verkrijgen als ebook via universiteit van Gent).
In 1663 SPINOZA’s DESCARTES' BEGINSELEN VAN DE WIJSBEGEERTE/ METAFYSISCHE GEDACHTEN. Een samenvatting van Descartes’ ‘Beginselen der wijsbegeerte’ met in de (volgens aanwijzingen van Spinoza geschreven) inleiding van Lodewijk Meijer de opmerking dat Spinoza het niet helemaal eens is met de auteur met name op het punt van de Metafysica.
Zowel bij de Engelse Hartlibians (later: leden van de Britisch Society) als in de Republiek bij personen als Constantijn Huygens, Laurens en Louis de Geer, Comenius en vele anderen bestond openheid naar Descartes' wetenschappelijk determinisme en steun, maar een reserve tegen het hieruit dreigende atheïsme. Hiertegen willen zij een dam opwerpen. Hun monistische ideeën gingen in de richting dat het 'boek der natuur' (E. Jorink: Zicht...) evenwaardig was aan de openbaring (bijbel). Niet iedereen was echter in de gelegenheid het 'boek der natuur' te lezen. Voor hen werd de bijbel en het christelijk geloof erg belangrijk geacht. Spinoza's monisme (een kritiek op Descartes' dualisme) lijkt een wetenschappelijk houdbaar antwoord te geven op Descartes' mechanistische wereldkijk. Het is dan ook voor-de-hand-liggend dat zij er belang aan hechten dat Riewertsz de uitgave van Spinoza's werk kon doen en op de achtergrond hieraan steun verleenden (zie b.v. ook het contact van Oldenburg aan Spinoza). Uit Spinoza's werk spreekt zijn overeenstemming met deze wens een dam op te werpen tegen de logische conclusie uit Descartes' dualisme: atheïsme.
In 1670 Theologisch Pollitiek Tractaat
In 1677 OPERA POSTHUMA en de Nederlandse vertaling de 'Nagelate wercken':
Ethica ,
Emendatione (Tractaat over de verbetering van het verstand)
Brieven
Politiek Tractaat
Rieuwertsz geeft het uit zonder vermelding van de uitgeversnaam en als plaats van uitgifte 'Hamburg'. De uitgave wordt verzorgd door Jarig Jelles en Lodewijk Meijer. In de Opera Posthuma een portret met onderschrift.
BESCHERMING MAAR TOCH
Met als bescherming deze betrokken uitgeversgroep, die zich goed bewust was van de tegenstand die auteurs met nieuwe grensverleggende ideeën ondervinden, heeft Spinoza zijn werk naar het zich laat aanzien naar eigen inzichten kunnen voltooien en heeft daarbij geen water in de wijn hoeven doen, zoals mogelijk Locke (volgens Klever), die zijn werk liet uitgeven bij de sociniaan Jean Leclerc.
Toch lijkt het erop dat, door het anoniem moeten uitgeven, interne verschillen van inzicht de receptie van Spinoza's werk heeft bemoeilijkt. Vooral Meijers anoniem uitgegeven 'Interpres' riep veel weerstand op, juist bij die personen (de Hartlib-groep), waarmee Spinoza contact had. Het zal niet altijd duidelijk zijn geweest dat niet Spinoza de auteur van 'Interpres'was en in het TPT een ander standpunt vertolkt dan de meer cartesiaanse Meijer.
Serrarius, volgens Popkin de deken van de dissidente godsdienstige denkers en Spinoza's contactpersoon en beschermer naar de collegianten en de Hartlibians, was niet blij geweest met het boek van Lodewijk Meijer 'Philosophia Scriptura Interpres' en de vertaling. Dit anoniem in 1666 en in 1667 in het Nederlands uitgegeven cartesiaanse werk deed veel stof deed opwaaien. Vervolgens verschijnt vanuit dezelfde vriendenkring de vertaling van Hobbes' Leviathan door de vriend van Koerbagh, Van Berckel. Dit boek zal in 1674 worden verboden. Meijer en Bouwmeester lijken zich niet erg bewust van deze verschillen en gaan voortvarend met het werk aan de slag. Spinoza vraagt Jarig Jelles om te interveniëren, wanneer Meijer en Glazemaker een Nederlandse vertaling aan het voorbereiden zijn. Uit de latere activiteiten van de groep NIL, die Meijer formeerde, blijkt ook dat er meer inhoudelijke verschillen waren.
Wanneer Spinoza met zijn anoniem uitgegeven Theologisch Politiek Tractaat komt in 1670, wordt het omvangrijke en moeilijke werk, waarin een analyse (op basis van hermeneutiek) van de bijbel aanvankelijk al meteen scherp veroordeeld. In universitaire kringen (Leiden) wordt het in een zeer slecht daglicht gezet. Aanstaande hoogleraren (b.v. Burchard de Volder in 1670) wordt gevraagd of ze toch niet 'spinozist' zijn. Pas later trekt dat weer wat aan.
Het valt dan ook te betwijfelen of Spinoza gelukkig was met een gemeenschappelijke uitgave van zijn werk met dat van Meijer in 1674, waarbij de anonimiteit tot verdere verwarring kon leiden (tenzij de uitgave juist bedoeld was om het verschil te laten zien). Tussen Meijer (en daarmee mogelijk met de Parijse averroisten) en Spinoza bestaat een verschil van inzicht over de verhouding theologie en wetenschap (zie Spinoza's verschilpunt met Maimonides in TPT, 7, p. 232 e.v.; Sutcliffe, Akkerman: Briefwisseling, p 44, waar Akkerman het verschil benoemt en op deze webpagina: bij 'Schouwburg/NIL', 'Rembrandt en NIL' en 'gevaarlijke kennis '). De mentaliteit van NIL, die een wisseling van Schouwburgbestuur, met zich meebracht, waarbij Vondel uit het bestuur werd gezet, riep tegenstand op van o.a. Rembrandt; ook leerling van Franciscus van den Enden, dichter Antonides van der Goes, trekt zich al snel uit dit gezelschap terug.
Van ander kaliber is dat Tchirnaus Spinoza in 1676 waarschuwt dat de jezuïet Pierre Daniël Huet namens Lodewijk XIV een weerlegging heeft geschreven. Ook zal vlak na Spinoza;s dood via het hof van Cosimo III door de Paus Spinoza's Ethica op de index worden geplaatst.
Jarig Jelles (voorwoord) en Lodewijk Meijer (redactie) verzorgden in 1677 de uitgave van de 'Opera Posthuma'. Uiteindelijk zal Riewertsz Spinoza's werk blijven uitgeven en ander werk in de lijn van de Hartibians en collegianten.
BESCHERMING OP AFSTAND
De groep Riewertsz had ervaring met de oplossing bij omstreden werk om dit pas pas na de auteurs dood uit te geven, zoals ze deden met het werk van Descartes. In 1675 werd Rieuwertsz waarschijnlijk met hulp van burgemeester (en wetenschapper) Johannes Hudde (1628-1704) benoemd tot stadsdrukker, een extra bescherming Bij het uitgeven van Descartes’ werk zal Constantijn Huygens sr. een rol hebben gespeeld; die Descartes steunden, maar ook was geïnteresseerd in een kritiek op Descartes. Christiaan Huygens steunde de uitgave van Spinoza’s latere werk (Opera Poshuma). Waar Riewertsz ook bij Cunradus liet drukken, is aannemelijk dat de rijke Louis de Geer, beschermheer van Comenius (waarvan Cunradus ook drukker was), waar nodig bescherming zou bieden. Verder zullen de burgemeesters Hudde, Witsen, Van Beuningen en Valckenier de uitgave van Spinoza's werk hebben bevorderd en beschermd. Mogelijk zit onder hen de 'vriend', die Spinoza stimuleerde tot het schrijven van het Politiek Tractaat. Dergelijke bescherming door 'hooggeplaatsten' van zowel het werk van Descartes als op dat van Spinoza was nodig, aangezien beiden bestreden werden door Europese vorsten, waaronder Lodewijk XIV, die in 1683 de protestantse universiteit van Saumur (waar Thévenot had lesgegeven en een kring had gevormd, waartoe Hudde en Swammerdam behoorden) zou sluiten.
AARD EN NUT VAN SPINOZA'S WERK in ETHICA II
Na in Ethica II de aard en de eigenschappen van de menselijke geest uiteen te hebben gezet, waaruit voor onze kennis noodzakelijke gevolgtrekkingen zijn af te leiden zet hij het nut van zijn leer uiteen (Ethica II, 49)
1. leert zij ons namelijk dat wij alleen krachtens Gods besluit handelen en deel hebben aan den goddelijke aard en dat wel des te meer, hoe volmaakter daden wij verrichten en hoe meer en meer wij God begrijpen. Deze leer heeft dus, behalve dat zij onze ziel volkomen rustig maakt, nog dit voordeel dat zij ons leert waarin ons hoogste geluk of onze zaligheid bestaat, namelijk uitsluitend in de kennis van God, welke ons alleen tot die handelingen drijft welke liefde en vroomheid van ons verlangen. Hieruit zien wij duidelijk hoezeer diegenen van de waarachtige waardering der deugd afdwalen, die verwachten voor hun deugdzaamheid en goede daden, als voor de diepste onderdanigheid, door God met de hoogste beloningen te zullen worden onderscheiden, alsof de deugdzaamheid en het dienen van God niet reeds zelf het geluk en de hoogste vrijheid waren.
2. leert zij ons op welke wijze wij ons hebben te gedragen ten opzichte van de dingen der fortuin, ofwel van de dingen welke niet in onze macht staan, d.w.z. welke niet uit onzen eigen aard voortvloeien. Te weten, dat wij in gelijkmoedigheid beide kansen van het lot moeten afwachten en dragen, en wel omdat alles uit Gods eeuwig raadsbesluit voortvloeit met dezelfde noodwendigheid als uit het wezen van den driehoek volgt dat zijn drie hoeken gelijk zijn aan twee rechten.
3. Ten derde is deze leer van belang voor het maatschappelijk leven, voor zover zij leert niemand te haten, te verachten, te bespotten, te toornen of te benijden. Voorts voor zover zij leert dat elk met het zijne tevreden zij en zijnen naaste tot steun; niet uit vrouwelijke weekhartigheid, partijdigheid of bijgeloof, maar uitsluitend op gezag der Rede, naar gelang namelijk tijd en omstandigheden eisen
4. verder is deze leer van niet geringe betekenis voor de gemeenschap, voor zover zij namelijk leert op welke wijze de burgers geleid en geregeerd moeten worden, te weten niet als slaven, maar zó dat zij vrijwillig doen wat het beste voor hen is.