Dr Gillis VALCKENIER, zoon van Mr Wouter Valckenier was een man van groot aanzien en gezag zo in het bijzonder bewind van Amsterdam als In de algemeene regeering van het geheele Gewest van Holland. DeRidder en Ambassadeur WILLIAM TEMPLE getuigde van hem, dat hij, nevens den Burgemeester HENRIK HOOFT, "het gantsche bewind over de Stad Amsterdam, welke veel invloeds op den Staat heeft, in handen hadt"
Hij was Bewindhebber der Oost-Indische Maatschappije, Raad der Stad Amsterdam, bekleedde den post van Schepen in de Jaaren 1649, 1652, 1653, 1655, 1656, 1658, 1659, 1661 en 1662 en zat in Burgemeesters gestoelte In de Jaaren 1665, 1666, 1668, 1670, 1673, 1674, 1676, 1678 en 1679. Negenmaalen hadt hij dus het Schepens- en even zo veele reizen her Burgemeesterschap bekleed.
Van 's Mans leevensbijzonderheden Zullen wij nu eenig verslag doen:
Naa dat de Staaten van Holland, in den Jaare 1666, Prins WILLEM DEN III tot een kind van Staat hadden aangenomen, viel, onder andere de keuze op den Heer VALCKENIER om voor zijne Opvoeding te zorgen. De overigen waren WIGBOLD VAN DER DOES, Heer van Noordvijk, uit de Ridderschap ADRIAAN VAN BLYENBURG, Heer van Barendrecht, Oud Burgemeester van Dordrecht; NANNING VAN FOREEST, Rentmeester der Domeiren en Raad in de Vroedschap van Alkmaar, en de Raadspensionaris JOHAN DE WITT. Ondanks deezen post fchijnt hern de zucht voor zijnen kweekeling niet zo sterk bezield te hebben, dat hij, naar zijn inzigt van zaaken, het welzijn Van het Vaderland daar an opofferde. Althans leest men in zekere Aantekeningen van den Amsterdamschen Schepen HANS BONTEMANTEL, door den Heer J. WAGENAAR aangehaald, dat, nevens den Griffier FAGEL, de Heer GILLIS VALCKENIER de eerste uitvinder zou geweest zijn van bet befaamde Eeuwig Edikt, waarbij de Stadhouderlijke waardigheid en het Kapitein Generaalschap voor altoos wierden van een gescheiden.
Ware de Heer VALCKENIER in den Jaare 1672 met den Burgemeesterlijke waardigheid bekleed geweest, veeltigt zoude hem deeze denkwijze op de verlaating van zijnen post te staan gekoomen hebben, Maar tot zijn geluk, was hij thans elders onledig; hij hadt zitting in het Kollegie van Gekomitteerde Raaden ten tijde als de Gebroeders DE WITT op de bekende wijze aan hun einde kwamen.
Van geen gering nut, om de verslagene gemoederen op te beuren, was der Aanspraak van den Heere VALCKENIER in de Amsterdamsche Vroedschap, ter gelegenheid als de meeste Hollandsche Steden overhelden inden Jaare 1672 om op de best mogelijke wijze met den vijand te verstaan en het gehele Land aan den Koning van Frankrijk over te leveren. Zie hier eenige trekken uit de Aanspraak welke meer dan een half uur duurde.
"De nood was nog zo groot niet om de dierbaare Vrijheid door de Voorvaderen naa een geweldigen tach tigjaarige Oorlog verkreegen en met hun bloed bezegeld in een oogenblik vaarwel te zeggen. De Stad Amsterdam overtrof alle andere Steden van Holland in voordeelige gelegenheid goede Vestingwerken, overvloed van Mond- en Krijgsbehoeften en was daarom te meer gehouden haare uiterste poogingen aan te wenden om de Verenigde Gewesten te redden uit hunne ongelukken en van de dwingelandij der geenen die hunne glorie op de puinhoopen der Vrijheid van alle Natiën zogten te vestigen."
Om kragt en bewijs te geeven aan zijne redenen beriep zich de Heer VALCKENIER op het voorbeeld van andere groote Steden.
"De eenige Stad Dantzig zeide hij hadt het groote Rijk van Polen en de Stad Koppenhagen de Koninkrijken Deenemarken en Noorwegcn verlost van het geweld hunner vijanden, die reeds bijkans van alles meester waren. Zo ook hadt de eerige Stad Hamburg, in het midden van haare benijders en vijanden, haare vrijheid en welvaart van voor lang, staande gehouden en zou nooit besluiten, de Wet van anderen aante neemen. Het aloude Rome 't welk zijn begin verfschuldigd was aan eenige vlugtelingen uit Griekenland, in stede van te bukken onder het juk van anderen, hadt door het veroveren van Italie zich meesteres gemaakt van de geheele waereld en de algemeene heerschappij opgerigt." Hij besloot zijne rede met de Verklaaring "Dat als zij nu het uiterste zouden bezogt hebben, en het ongelukkig noodlot van Holland hetzelve evenwel ten langen laatste deedt nederstorten in eenen afgrond van elenden, de groote en magtige Stad Amsterdam nooit aan het verwijt zoude onderworpen zijn van te moeten hooren dat zij zich vóór andere Steden aan den vijand hadt overgegeeven, maar dat zij zich altoos daar mede zoude kunnen troosten de zelfde gunst te hebben genooten welke POLYPHEMUS aan ULYSSES bewees te weetendat hij de laatste zoude gegeeten worden naa dat alle de overige gasten door de Cijclopen zouden verslonden zijn."
Eene gewenschte uitwerking deedt deeze redevoering het gemoed van meenig neerslagtigen Regent wierdt daar door opgebeurd.