ADRIAAN KOERBAGH (veroordeeld in 3. STADHUIS, DAM, waarvan een uitgebreide bescrijving bij Van Moerkerken; 20. Rasphuis, Heilige weg; later Willige Huis, Schippersgracht; 22. opgebaard in Oude Nieuwstraat 8; 3. begraven Nieuwe Kerk)
Adriaan Koerbagh's (1632-1669) vader was een welgestelde plateelbakker uit Bergen op Zoom en zijn moeder een Amsterdamse vroedvrouw. Adriaan studeerde geneeskunde en rechten in Leiden. Zijn vader overleed toen hij 12 was. Zijn voogd werd toen Lambert Reynst (Amsterdam, 1613-Amsterdam, 1679), Amsterdamse schout en burgemeester. Deze is staatsgezind en familie van Johan de Witt. In 1672 wordt Reynst uit de vroedschap gezet. Zijn jongere broer Johannes studeert theologie. Zuster Lucia's is in haar tweede huwelijk getrouwd met uitgever en pamflettist, stadsdrukker, Johannes Van Ravesteyn (1618 - 1681).
Het rechtenonderwijs was breed en praktisch geörienteerd; de studenten moesten zich voornamelijk richten op het Romeinse recht en gecombineerd met Hugo de Groots 'Inleidinghe tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid' (1631) zich het Nederlands recht eigen maken.
Koerbagh wilde de geleerden ertoe aanzetten hun moerstaal te spreken, zo schrijft hij in ''t Nieuw Woorden-Boek der Regten. Zijn boek was bovendien bestemd voor diegenen die Latijnse woorden gebruiken om geleerd te doen 'gelijk de Indiaansche klapvogel, die sonder verstant de woorden der menschen nabootst'. Zijn latere 'Bloemhof' verschijnt onder schuilnaam van de drukker (zie uitgave van Ewout Sanders).
Hij was via de studie bevriend met Meyer, Bouwmeester en ook met de vertaler van Hobbes' 'Leviathan' Abraham Van Berckel.
Hij schreef 'Een LIGT schynenende in duystere plaatsen om te verligten de voornaamste saaken der Godsgeleerdheid en Godsdienst' (zie rechts). Hieraan voorafgaand had hij 'Een Bloemhof van Allerley lieflijkheid sonder verdriet' (onder pseudoniem Vreederijk Waarmond) geschreven. Dit wordt een 'kwetsend' woordenboek genoemd. Van Moerkerken: 'Het heeft de schijn van een 'Algemeen Woorden-boek der Bastaardwoorden', maar in werkelijkheid is het een alfabetisch-geordende bestrijding van elke dogmatische godsdienst en in het bijzonder de Christelijke'. Koerbagh schreef verder in de lijn van Lodewijk Meijer 'Nieuw woordenboek der Regten' (1664). Hierin neemt hij het lexicografische werk van Meijer als basis en voegt er eigen toelichting en eigen ideeën over het recht aan toe. Bekend is dat Adriaan Koerbagh boeken van Coornhert en Comenius is zijn boekenkast had. Comenius staat in het Liber amicorum van Johannes Koerbagh.
Als rechtsgeleerde neemt Koerbagh een loopje met het Corpus Juris, het wetboek, dat hij een zeer groot boek noemt waarin ook veel schone grollen en onnodige wetten staan. 'In een half zo dik boek zou men in onze eigen taal, op meer heldere en bondiger wijze meer en noodzakelijker wetten kunnen beschrijven dan in het ganse Romeinse wetboek staan. Maar zo zijn wij, vrije mensen volgens eigen zeggen, en die ons toch als dwazen binden aan taak en wetten van een ander volk. Het schijnt wel of men zodoende te kennen geeft, dat God aan de heidense volken meer wijsheid en verstand heeft gegeven dan aan. Bij 'Loy, wet' staat: 'De rechtsgeleerden weten toch evengoed als Plato, die eertijds gezegd heeft: "Bij volken die veel wetten hebben zijn ook veel twisten of kwade gebruiken". Uit de menigte van twisten en onenigheden hebben rechtsgeleerden voordeel. Justinus, een Romeins geschiedschrijver, verhaalt van de Scyten dat zij met weinig wetten béter leefden dan de Grieken met al hun wetten en geleerdheid. De Romeinen hebben ook zeer veel wetten gehad, nog meer dan de Grieken. Toch hebben zij geleefd in moord, roof, moedwil en allerlei overdaad. Zo schijnt het wel dat, waar veel wetten zijn, ook veel overtredingen plaats hebben; waar weinig wetten zijn, weinig overtredingen'.
Het tragische vervolg is vrij algemeen bekend (mede door het verslag van Hans Bontekoe in Van Moerkerken), hoewel rond de precieze toedracht nog veel onduidelijk is. De Utrechtse drukker Van Eede van 'Het Ligt...' staakte halverwege het drukken vanwege de inhoud en ging er mee naar de authoriteiten. De Kerkeraad had de Amsterdamse magistraat al aangesproken op het werk, aanvankelijk vanuit het idee dat het van broer en toekomstig dominee Johannes Koerbagh afkomstig was en er was al besloten tot actie. De Kerkeraad had zware druk uitgeoefend. Voor hen speelde ook nog eens een rol dat Koerbagh ongehuwd samenwoonde met een vrouw met wie hij een kind had (de Kerkeraad had ook 'burgerzaken' onder zich).
De uitkomst van zijn proces was dat Adriaan in juli 1668 werd veroordeeld tot extreem zware straf, eerst 10 jaar gevangenisstraf, daarna verbanning. Johannes werd wel snel vrijgelaten. Adriaan Koerbagh begon de straf uit te zitten in het Rasphuis aan de Heilige weg (20) en is in oktober 1669 overleden in het lichtere 'Willige huis' aan de Schippersgracht, waarheen hij al eerder was overgeplaatst. De Kerkeraad had gevraagd om een onderzoek naar hoe het met hem ging in het Rasphuis. De rapportage van dominee Vinckius liet echter meer dan een jaar op zich wachten, omdat hij Koerbagh niet had kunnen vinden. Koerbagh overleed een week na diens rapportage. Hij wordt vanaf het Singel, via de Oude Nieuwstraat naar de Nieuwe Kerk gedragen. Zijn jongere broer Johannes (1634-1672), theoloog, wordt ook veroordeeld in dezelfde tijd tot een vergelijkenderwijs lichte straf. Hij blijft nog op zijn eigen wijze preken. Uit de protocollen van de Kerkeraad blijkt dat hij op een goed bezochte bijeenkomst op het Rokin 'lasterlijk heeft gesproken over onze Zaligmaker Jezus Christus en tegen 'syn eeuwige godtheyt en voldoeninghe...'. Johannes en ook zuster Lucia sterven enkele jaren na Adriaan in 1672.
Het is nog steeds een vraag waarom het zo gelopen is. Gingen de broers werkelijk te ver? Van Koerbagh is wel bekend dat hij de reële aanwezigheid van Christus in het sacrement van het avondmaal net als de sacrementariërs ontkende. Met een verbod van de Staten op het socianisme was waarschijnlijk ook dit leerstuk verboden. Was het de jongere broer die te bedreigend werd voor de kerk? Was het de politieke situatie, waarin de calvinisten en het leger weer een grotere rol moesten gaan spelen? Was het eigenlijk Koerbaghs contacten met Lodewijk Meijer en de vertaler van de Leviathan ('de mens is de mens een wolf')? Speelde een rol dat er mensen buiten Amsterdam bij betrokken raakten, waaronder Van Berckel? Of was het eigenlijk gericht tegen de staatsgezinde burgemeester en voogd van de broers, Lambert Reynst? In 1672 zou deze samen met de zonen van de machtige Cornelis de Graeff uit de vroedschap worden gezet.
Zelfs Hudde ondersteunt de straf en ook valt deze onder verantwoordelijkheid van diens neef Gillis Valckenier. Toch zullen deze twee enkele jaren in 1675 later als burgemeesters Rieuwertsz, die vergelijkbare boeken drukt, benoemen tot stadsdrukker en hem zo bescherming bieden.
Het meest waarschijnlijk is dat de achtereenvolgende verschijning van 'gevaarlijke' en veel onrustveroorzakende boeken in het Nederlands uit dezelfde hoek: Meijers anonieme 'Philosophia Scriptura Interpres' in 1667, de vertaling van Leviathan in 1667 door vriend Abraham van Berckel (die al in Culemborg gevangen was gezet), plus Meijers bedoelingen om op de Schouwburgvloer de bevolking in zijn trant te willen gaan opvoeden (in plaats van vermaken) en nu weer de aanstootgevende boeken van Koerbagh, die ook nog eens via zijn connectie met Bouwmeester verbinding heeft met de staatsgezinde de la Court-broers en met Reynst als voogd, zoveel onrust dreigden te gaan veroorzaken, wat in deze periode van aanstormende Franse troepen waarbij de hele Republiek in een oorlog betrokken zou gaan raken, zeer onwenselijk was, dat er is besloten dit een duidelijk halt toe te roepen. Mogelijk speelde een rol dat de anti-Franse pamfletten van Johannes Van Ravesteyn door Lodewijk XIV als provocerend werden gezien. Een van de eersten, die het Eeuwig Edict 'geen stadhouder' in deze periode ging terugdraaien was de realistische burgemeester Valckenier, die via Coenraat Van Beuningen op de hoogte was van de politieke situatie buiten Amsterdam. Van Ravesteyn ziet (in 1678) Johannes Bouwmeester als de kwade genuis.
Misschien had de magistraat er nog op gerekend dat uiteindelijke de soep niet zo heet zou worden gegeten als die werd opgediend en ze Koerbagh na korte tijd hadden kunnen doen verbannen? Heeft dominee Vinkius, die op verzoek van zoon Pieter ook de verder ongelovige Cornelis de Graeff bijstond in zijn laatste uren (1664), de boel noodlottig getraineerd?