Lezing van Einstein over ‘Science and religion’, 1940

Wie een 'helder en welonderscheiden idee' van de oorzaak van zijn leed kan vormen leeft niet langer in treurnis

foto_EinsteinHet besef dat het determinisme van 'Onze Ouwe', de aarde, ieder mens maakt tot een onmisbaar tandwieltje in het grote uurwerk van de kosmos, beleefde Einstein als een 'kosmisch religieuze ervaring'. Een ervaring die ook Spinoza aan zijn deterministische blik overhield. Hij 'was de eerste die met volstrekte consistentie de idee van een alles doordringend determinisme op menselijk denken, voelen en handelen toepaste', schreef Einstein. Dit consequent doordacht determinisme hield voor Spinoza niet in dat je de natuur alleen maar als een gesmeerd causaalwerkend mechaniek voor je ziet, maar ook dat je daarvan zelf deel uitmaakt. Pas met dit inzicht kun je 'eeuwig een gestadige en hoogste blijheid' genieten, want begrip heft het lijden op. Kennis als het geneesmiddel van de ziel (medicina mentis).
De kennis die voor het bereiken van dit ideaal verworven moet worden is niet de natuurwetenschappelijke kennis van massa, waar Einstein het later over heeft. Spinoza schrijft over een natuurwetenschappelijk zelfinzicht in de oorzakelijkheid van de eigen passies. Wie een 'helder en welonderscheiden idee' van de oorzaak van zijn leed kan vormen leeft niet langer in treurnis. Al snel zal blijken dat er nooit één enkele oorzaak is die ons lijden veroorzaakt. Het is een heel netwerk van oorzaken. Wie door zijn geliefde verlaten wordt, merkt dat hij niet alleen haar kwijt is maar ook de liefde. Wat je daarmee verloren hebt, weet je pas als je weet wat liefde inhoudt, hoe het ontstaat en wat het precies teweegbrengt. Wil je het liefdesverdriet opheffen dan is het nodig om het hele netwerk van oorzaak en gevolg te overzien en te begrijpen. Aan dit uitdijende begrip komt echter geen einde: de oorzakelijkheid gaat terug tot in het oneindige. 
Wie het bestaan van een oneindige keten van oorzaak en gevolg kan zien en kan aanvaarden, kent God die met deze causale natuur samenvalt. Het ware geluk, de Amor Dei intellectualis, valt je dan ten deel. Of je de keten tot in het oneindige kan volgen is natuurlijk de vraag, maar wat de wijze ten minste inziet is dat hij bestaat bij de gratie van de kosmos, de oneindige aaneenschakeling van oorzaak en gevolg. In dit besef overstijgt hij zijn eigen bekommernisjes, en omarmt hij de 'bovenpersoonlijke waarden' én bovennationale waarden. Zo iemand heeft zich bevrijd van menselijke egostische gevoelens als jaloezie, haat en van - de door Einstein later zo vervloekte - nationalistische trots. Een vrij mens is een sociaal mens.



Eén volk: de mens
In The World as I see It schrijft Einstein: 'Honderd maal per dag herinner ik mezelf eraan dat mijn innerlijk en uiterlijk leven gebaseerd zijn op de verdiensten van anderen, levenden en doden en dat ik me moet inspannen om iets in dezelfde mate terug te geven.' Wat Einstein de mens en wereldburger probeerde 'terug te geven' was een bijdrage aan de opheffing van de gewapende vrede tussen de Sovjet Unie en de Verenigde Staten. Op zijn sterfbed richtte hij zijn laatste brief aan Sir Bertrand Russell met de vraag een handtekening te zetten op een manifest als protest tegen de gevreesde wapenwedloop. Uiteindelijk zouden naast Russell en Einstein ook Max Born en vele andere prominente intellectuelen hun manifest tekenen. Bekend zijn de woorden van dat manifest: 'Wij spreken bij deze gelegenheid niet als inwoners van enige natie, maar als soortgenoten van de Mens, wiens voortbestaan onzeker is.'
Dat is Einsteins 'helder en welonderscheiden' politieke ideaal: een kosmopolitische en socialistische staat met één volk, de mens. 'Ieder van ons is in eerste instantie mens, onverschillig of hij nu Amerikaan of Duitser is, jood of niet-jood. Kon ik met dit enige waardige standpunt volstaan, dan zou ik een gelukkig mens zijn