Spinoza's leven en werk
Inleiding
Elders is al veel te lezen over Spinoza’s werk en leven. Op deze website zoveel mogelijk een aanvulling met eigen accenten op basis van de combinatie historische studie, teksten en een accent op het type wetensbeoefening: (basale) wiskundige logica gecombineerd met observaties, met name gericht op ‘de mens’, zie verder ook de literatuurlijst.
Liever noem ik Spinoza wetenschapper dan filosoof, omdat het woord ‘philosophie’ in zijn tijd een andere inhoud had dan filosofie nu. De ‘libertas philosophandi’ lees ik vooral als vrijheid van wetenschappelijke uitwisseling.
Ik probeer al terug-redenerend vanuit zijn werk na te gaan, van waaruit hij bepaalde kennis heeft opgedaan of bij zichzelf gevormd. Omdat niet altijd direct is aan te geven van waaruit een bepaald idee ontstaat, deel ik zijn leven in naar woonperiode en geef aan wat speelde in de omgeving op dàt moment en waarvan ik een wisselwerking vermoed met Spinoza’s ideeën en werk. In dat opzicht was hij niet tijdloos. Vaak is wel aantoonbaar waaraan hij in de geschriften refereert; verder was Spinoza doelgericht, ook bij het verhuizen. Hij streeft geen eer en roem na, maar om de samenhang van de dingen te begrijpen vanuit de eerste oorzaken. Met name de eigen menselijke aard te begrijpen en van daaruit actief te zijn. En dit liefst samen met anderen.
Dat Spinoza kennisneemt van de ideeën van anderen, b.v. van Hobbes ideeën of van de la Courts betekent niet dat hij het hier ook mee eens is. Toch zal hij niet vaak iemand direct op zijn ideeën aanvallen. Indirect geeft hij in zijn geschriften zijn mening vanuit een veralgemeniserend betoog. Descartes, die dan al is gestorven, is eigenlijk een uitzondering. Hij valt hem als wetenschapper op onderdelen aan vanuit de wetenschappelijke traditie van ‘libertas philosphandi’. Soms in mijn ogen iets te hard, namelijk waar het om hormonen gaat.
Tegen de gangbare interpretatie in beschouw ik b.v. Lodewijk Meijer niet als echte geestverwant en de weinig-genoemde Coenraat van Beuningen wèl. Spinoza niet als ‘staatsgezind’ en niet van de ‘Ware Vrijheid’, maar als politiek realist. Mogelijk onderneemt hij ook op zijn manier politieke actie door zijn bezoek aan Utrecht in 1673 gericht op een bezoek aan de prins van Condé, de legeraanvoerder. Ook staat Koerbaghs proces met tragische afloop volgens mij niet centraal bij de opzet van het Theologisch Politiek Tractaat. Vrijheid is wel een centraal begrip bij Spinoza, maar vooral vrijheid van (individuele) ontplooiing: vrijheid van spreken van het individu kan niet worden tegengehouden en moet daarom niet worden bestraft. Het kan wel ‘verwerpelijk’ zijn. Degene, die door de rede wordt geleid (wat iets anders is dan rationeel), zal weten wanneer wel en wanneer je niet iets moet zeggen (of b.v. alleen in het latijn).
Biografische gegevens; (woon-)omgeving
Periode 1632 – 1660 Amsterdam
Woonde in de (sefardische) Jodenbuurt tot aan 1656
Familie en opleiding
Spinoza is in Nederland geboren. Zijn ouders waren Maranen (gedwongen-katholieke sefardische Joden). Zijn moeder sterft op zijn vijfde jaar. Later hertrouwt zijn vader; deze vrouw sterft ook al spoedig. In 1949 zal zijn oudere broer sterven. Mogelijk had hij zichzelf al meer als rabbi gezien, wat gebruikelijk was voor een tweede zoon. Spinoza breekt dan zijn opleiding af en gaat werken in de handel (zuidvruchten) van zijn vader samen met zijn jongere broer. Zijn vader Michael sterft in 1654. Spinoza zal de (dan failliete) handel niet overnemen, zich erop beroepend dat hij voor de Hollandse wet nog niet volwassen is. In 1656 wordt hij uit de Joodse gemeenschap gestoten (de ban is uitgesproken door rabbi Morteira). Menasseh ben Israel, een rabbi die zijn 'Hope of Israel' mede aan Spinoza’s vader opdraagt, is dan in Londen en sterft in 1657.
Alle Joodse jongens moeten op hun 14e uitspreken dat zij de wetten van Mozes onderschrijven (dit heeft eertijds Hugo de Groot als voorwaarde gesteld voor hun vestiging in de Nederlanden). De opleiding aan de Joodse school bevat veel bijbelkennis (Oude Testament). Waar Spinoza wiskunde studeerde is niet bekend. Mogelijk t.b.v. de handel aan de school van Cardinael, die ook ‘wijnroeier’ was. Waarschijnlijk leerde zijn vader hem ook veel (het is een traditie bij Joden dat de vader zijn zoon leert lezen en andere lessen geeft) en rabbi Menasseh ben Israel, die naast ook wiskundige kennis had. Ook mogelijk is dat hij dit leerde vanuit boeken over optica, die hij las ten behoeve van het slijpen van lenzen, mogelijk gestimuleerd door Adam Boreel.
Uit de rijke traditie van het Joodse denken
Spinoza heeft onder meer kennis genomen van Maimonides (die hij afschildert als té rationeel); van de Dialoghi d Amore van Judah Leon Abravanel (liefde); Ibn Ezra (wiskundige; het idee God is alles; alles is in God; analyse van de bijbel: deze kan niet door Mozes geschreven zijn; de belangrijke boeken van de Pentateuch zijn waarschijnlijk geschreven door Ezra, die 400 jaar voor Christus leefde. Dit laatste is ook te vinden in het door Menasseh uitegegeven ‘Pre-adamite’ van Péyrère. Mogelijk van Gersonides, die schrijft over het actieve verstand. Menasseh had ook Joseph Salomon Delmedigo uitgegeven, die over golems schreef, een kleinzoon van Eliah Delmedigo, die van invloed was geweest op Renaissance-denkers.
Historische kennis over verdrijving; Jood zijn in niet-Joodse omgeving, assimilatie
Spinoza zal uit de eerste hand kennis hebben gekregen van de emotionele effecten te behoren tot de niet-dominante religieuze groep en het verschil met de wèl-dominante bevolking.
Jood of Christen
Binnen de sefardische gemeenschap speelde de vraag wat het Jood-zijn betekende t.o.v. het Christen-zijn. Regelmatig kwam Johannes Beelthouwer in de Joodse buurt discussiëren. Hij wilde de Joden bekeren naar het Christendom. Ook Adam Boreel, die Judah del Templo hielp bij het onderhouden van een voor iedereen te bezichtigen model van de tempel van Salomo, en samenwerkte met Menasseh ben Israel, probeerde het Joodse denken en het christendom te verzoenen (in zijn boek ‘El Conciliador): Christus zou tóch de Messias zijn geweest. De asjkenazische Morteira, die in contact stond met Venetië, waar een Europees Joods centrum was, wilde juist de christenen overhalen naar het Jodendom (B. Fischer), maar benadrukte wel steeds meer de overeenkomsten om zo de christenen tot het Jodendom te bewegen.
Niet-Joodse buurtgenoten
Er is in Amsterdam niet sprake van een afgesloten Joods getto. Wel woonden deze vooral in een bepaalde buurt. Buurtgenoot Rembrandt schildert verschillende rabbi’s en het Joodse bruidje. Verderop wonen Rembrandts leraar Lastman (die beschouwd wordt als Rozekruizer). Verder woont er de (burgemeesters-)familie Burgh, waaruit Coenraat van Beuningen stamt. Daarnaast de familie Valckenier, die verwant is aan Johannes Hudde (zij stemmen als burgemeesters gelijk op). Er is het bedrijf van uitgever Paulus van Ravesteyn, die werk van de eerder verbannen Uriël da Costa had uitgegeven.
Contacten met andere Amsterdammers
Behalve met Adam Boreel, die op diverse terreinen actief was (als oprichter van de vrijspreek-colleges; als steun voor Menasseh in zijn tocht naar Londen t.b.v. acceptatie van de Joden in Engeland; als contactpersoon met de Hartlibgroep; als alchemist en lenzenslijper), had Spinoza mogelijk al vroeg via Menasseh ben Israel, die hij hielp in de drukkerij, contact met Vossius en Barleus; mogelijk via hen met de Amsterdamse ‘voor’-universiteit, het Atheneum Illustre.
Woonde waarschijnlijk bij Van den Enden aan het Singel (1656-1660); leesgroep; Riewertsz
Van den Enden
Mogelijk kende Spinoza Franciscus Van den Enden al vanuit de tijd dat hij naar de Beurs ging. Deze grensde toen aan de Nes, waar Van den Enden een kunst- en boekwinkel had. Toen deze in 1652 failliet was gegaan, werd hij in staat gesteld een Latijnse School te stichten aan het Singel.
Van den Enden en dichters
Deze school, waar veel zonen van burgemeesters kwamen, bood bijzondere leervormen. Er werden verschillende goede dichters van afgeleverd. Gedichten, die vaak gaan over emoties, geven de kern van het gevoelsleven.
Van den Enden en overdrachtelijke verhalen
Behalve latijn zal Spinoza veel hebben geleerd van de overdracht (vaak klassieke stukken) via het toneel. Theater bood de mogelijkheid op overdrachtelijke, indirecte, manier een boodschap over te brengen. Een manier die kennelijk goed aansluit bij onze geest, want veel bijbelverhalen zijn overdrachtelijk en worden begrepen door de meest eenvoudige van geest.
P.C. Hooft en Shakespeare gebruikten deze vorm om commentaar te leveren op staatshoofden. Spinoza zal uiteindelijk ook de bijbel zelf behandelen als een boek geschreven door Ezra (leefde 400 v. Chr.), die nuances aanbrengt in de waarde van een profeet: de één is de mond van God, tot een andere spreekt God in een droom. Mozes hoorde God echt en wordt door Ezra gepresenteerd als de belangrijkste profeet. Spinoza schetst hem als de wijze theocratische stichter van de staat Israel.
Van den Enden en de werking van innerlijke krachten
De strekking van het toneelspel ‘Lucretia’ sluit aan bij Spinoza’s idee over zelfmoord en de conatus-krachten, die ons bewegen. Ze voeren verder ‘Philedonius’ op, geschreven door van den Enden, wat de innerlijke ommekeer naar deugdzaamheid beschrijft van ‘Lusthart’, een stuk over het beheersen van de lust door de rede.
Van den Enden en politiek
Van den Enden had als vluchteling uit Antwerpen de politiek leren kennen. Daarnaast had hij een Poolse vrouw. Polen had wel een koning; maar het konings-schap was niet erfelijk overdraagbaar. Hij ontwikkelde ideeën over de democratie en de gelijkheid van alle mensen, Hij stond in contact met P.C. Plockhoy (die beïnvloed zou zijn door Galenus Abrahmsz de Haen), die een kolonie wilde stichten in de latere Verenigde Staten, in Delaware en Pennsylvania.
Van den Enden schreef pamfletten als Kort Verhael van Nieuw Nederland (1662) en de Vrye Politijke Stellingen (1665). Hierin geeft hij zijn visie op het politieke begrip ‘gelijkheid’. De staat moet aan iedereen in gelijke mate baat brengen. Het welzijnsverhogend effect van de staat moet optreden onafhankelijk van iemands talenten, geslacht, bezit, en maatschappelijke status. Hij verzet zich uitdrukkelijk dat gelijkheid neerkomt op gelijkschakeling. De wetten moeten zich richten op het algemeen nut terwijl zij aan iedereen op gelijke manier ruimte geven voor eigenheid.
En van den Enden spreekt zich uit voor vrijheid van spreken en het algemeen recht zich te ontwikkelen. Verder werkt hij het idee van volkssoevereiniteit uit. Hij is ervan overtuigd dat het volk, door de praktijk van de democratie in volksvergaderingen en overleg, aan ervaring en inzicht zal winnen.
In de buurt van Van den Enden in deze periode
Bij het Singel, met name aan de kant van de Amstel (Damrak en het Rokin) stikt het van de uitgevers, drukkers en boekverkopers. Vlak bij de Dam b.v. Bleau en Jansonius. Bleau kwam in het bezit van het werk van Copernicus en verdiept zich in allerlei wetenschappelijke zaken. Amsterdam was dan wel geen universiteit vergund (in Holland alleen Leiden), het wetenschappelijke denken rond de boekuitgeverij bevond zich vaak op grote hoogte. Descartes, Leibniz, Locke, Hugo de Groot, ze liepen er in anonimiteit betrekkelijk vrij rond.
Studiegroep en contact met uitgever Riewertsz
Uit de briefwisseling blijkt dat rond Spinoza een studiegroep is ontstaan met wie hij de eerste aanzetten tot de Ethica doorneemt. Jarig Jelles, Pieter Balling, Simon Joosten de Vries, Johannes Bouwmeester, Adriaan en Johannes Koerbagh wonen allemaal vlakbij de Nieuwe Zijds Kolk. Hier vlakbij is de uitgeverij van Riewertsz in de Van Hasseltsteeg. Spinoza komt verder in contact met Glazemaker; en met Lodewijk Meijer (die aan de Bierkade van de OudeZijds-kant woont).
Aan het Singel (Nieuwe Zijds) hadden zich drie doopsgezinde gemeenten gevestigd. In de boekwinkel van Riewertsz ’t Martelaersboeck’, ook wel 'school der spotters' genoemd, komen regelmatig collegianten samen, socinianen, antitrinaristen, en kan van alles worden gezegd.
Mogelijk door bemiddeling van Constantijn Huygens valt de vertaling van werk van Descartes, die in 1650 is overleden en van wie de uitgave van een deel van zijn werk was bewaard tot na diens overlijden, toe aan de uitgeverij van Riewertsz. De invloedrijke Huygens, die vaak naar Amsterdam kwam, had Descartes namelijk altijd gesteund en gestimuleerd. De vertaler is Glazemaker. Diens vrouw Catelijntje was de dochter van de wiskundige Sybrantdt Hansz. Cardinael. Ook Descartes’ boek over de Optica wordt er uitgegeven. Mogelijk geeft Spinoza hierbij (wiskundig) advies gegeven (Glazemaker bedankt in het voorwoord een anonieme helper) en heeft hij zo kennis genomen van Descartes' werk.
Contact met Quakers in Amsterdam
In deze tijd krijgt Spinoza via Pieter Balling contact met Quakers. Balling zal (samen met Adam Boreel) een kort werkje schrijven ‘Het licht op de kandelaer’, wat een standaardwerk voor de Quakers wordt. Hierin gaat het over essentie van het geloven. De Quakers voelen zich verwant aan Spinoza en hopen dat Spinoza één van hen wordt. Mogelijk helpt hij hen met vertalingen naar het Hebreeuws. Ballings werk zal er kibbelende doopsgezinde stromingen mee bijeen brengen. Het werk heeft overeenkomst met passages in de TPT (beschreven door Jo de Cauter).
Periode 1660 - 1663
Woonde in Rijnsburg (nabij Leiden) bij een Rijnsburgse collegiant in de laan bij de Lange Vaart
Waarom Spinoza naar Rijnsburg gaat, is niet geheel duidelijk. Mogelijk wil hij dichter bij de echte wetenschap (in Leiden zit dé Hollandse universiteit) zitten, dan Amsterdam kan bieden. Aanleiding was mogelijk ook dat een boze Jood hem met een mes gestoken had, waarbij zijn jas was opengehaald. Dit is een reden, die hijzelf desgevraagd schijnt op te geven. Sommige Joden zijn enorm boos (en daardoor agressief) op Spinoza’s afvalligheid en omgang met Christenen.
De volgende activiteiten in Rijnsburg/Leiden zijn bekend: hij kijkt mee bij de anatoom Stensen, als die de hersenen bestudeert; hij helpt Lodewijk Meijer, die in Leiden afstudeert met zijn proefschrift over ‘beweging en rust’.
Vriendschap met Henry Oldenburg
Hij ontvangt er Henry Oldenburg, die secretaris is van de net-opgerichte Royal Society, waarin de Hartlibgroep (een ‘onzichtbaar’, ondergronds college) is opgenomen en sluit vriendschap met hem. Deze groep richtte zich op de verbetering van leefomstandigheden. Hartlib zelf op de verbetering van gewassen. Oldenburg vraagt Spinoza wat hij denkt van Bacon en van Descartes. Spinoza geeft aan waarin zij, die wetenschappelijke methodes gaven om het ‘dwalen’ tegen te gaan, volgens hem zelf ‘dwalen’. Wat later stimuleert Oldenburg hem om zijn ideeën over de samenhang der dingen en over de verbetering van het verstand aan het papier toe te vertrouwen. Oldenburg is opgeleid als theoloog en is meer geïnteresseerd in godsdienstige kwesties dan de vaak meer technische gerichte wetenschappers van de Royal Society. Verder legt Oldenburg Spinoza vragen voor over het werk van Boyle en van andere wetenschappers.
Samenvatting werk van Descartes met prikkelende aantekening over de metafysica in de inleiding
Spinoza begeleidt een bij hem in huis wonende student bij diens studie, o.a. van het werk van Descartes. Als de Amsterdamse studiegroep dit hoort vragen ze of hij dit ook voor hen op papier wil zetten. Zo ontstaat het idee voor een uitgave bij Riewertsz. Wel vraagt Spinoza of iemand van de studiegroep er redactioneel naar wil kijken èn in een inleiding wil aangeven dat de samensteller het niet geheel eens is met Descartes, met name met diens metafysica. Meijer biedt zich aan. Aan Oldenburg (brief 13) schrijft Spinoza dat hij hoopt ermee bij de ‘eersten des lands’ meer bekend te worden.
Waarschijnlijk weet hij dat er in verschillende kringen naast ondersteuning van Descartes, die het aanvankelijk knap moeilijk had om aan de universiteiten geaccepteerd te worden, ook kritiek bestaat. Dit geldt b.v. voor Constantijn Huygens (Lees ‘zicht voor de blinden’). Maar ook in Oldenburgs omgeving bestaat reserve naar Descartes toe, waar men nog geen vorm aan kan geven. Comenius, die ook in connectie staat met deze groep, was al eerder met Descartes in debat gegaan (in Endegeest, 1642).
Spinoza hij staat op het punt te verhuizen en heeft weinig tijd. Maar in dezelfde periode sterft Meijers halfbroer Kòk, die samen met Vossius gewerkt had aan een lexicon en wiens werk Meijer overneemt. Jammer genoeg geeft Meijer het niet over aan een ander, zodat e.e.a. het langer duurt dan gepland.
Spinoza’s opzet om onder de aandacht te komen van vooraanstaande personen zal geslaagd blijken te zijn. De ‘eersten des lands’ waren vaak wiskundigen. Christiaan Huygens, Johannes Hudde en Johan de Witt zullen het waarschijnlijk besproken hebben, mogelijk binnen het verband van de groep rond van wiskundig hoogleraar Van Schooten (zelf dan nog niet lang geleden overleden). Deze drie zullen in ieder geval later contact hebben met Spinoza en interesse in verder werk.
Periode 1663 – 1670
Woont in Voorburg (in het huis van schilder Hendrik Willem Tydeman; nabij het buiten Hofwijck van Constantijn Huygens; nabij Den Haag); Theologisch Politiek Tractaat
Pieter Balling zal in 1664 het werk over Descartes in het Nederlands vertalen. Hij beheerst het Spaans, Spinoza’s moedertaal. Helaas sterft Balling eind 1664, waarschijnlijk ook aan de pest, net als zijn zoontje dat eerder dat jaar overleed en aan over wiens dood Spinoza Balling nog had geschreven.
Er van uitgaande dat Spinoza niet zomaar verhuist, valt aan te nemen dat de aanwezigheid van Constantijn Huygens, die daar een buiten heeft, ‘Hofwijck’, en diens zonen Constantijn en Christiaan een belangrijke reden waren. Beide zoons zijn bezig met lenzenslijpen, waarbij vooral Christiaan met vergelijkbare wis-&natuurkundige zaken bezig is, die Spinoza ook bezighouden, namelijk de waarneming van de wetmatigheden van ‘beweging en rust’ en de krachten die hierbij in het spel zijn.
Kwestie dominees-benoeming
Maar al snel komt een meer staatkundige kwestie op zijn pad, die te maken heeft met de verhouding kerk en staat, waardoor hij het plan opvat het Theologisch Staatkundig Tractaat te gaan schrijven (en de Ethica voorlopig terzijde te schuiven). Het kerkgenootschap waartoe Tydeman hoort heeft een vacature voor een nieuwe voorganger. Tydeman en enkele anderen hebben iemand op het oog en hij vraagt Spinoza een brief met de voordracht voor deze dominee op te stellen. De voordracht wordt echter afgewezen en Tydeman schrijft zich dan uit als lidmaat. Eén en ander lijkt Spinoza ervan bewust te maken, hoe de verhouding kerk en staat geregeld is en geregeld zou moeten zijn. De godsdienst (wat betreft het ceremoniële gedeelte, de godsdienst als ‘dienst’; wat voor Spinoza iets anders is dan de eigen individuele innerlijke gods- beleving) zou (in laatste instantie) ondergeschikt moeten zijn aan de belangen van de staat. Er van uitgaande dat de staat met de mogelijkheden van arbeidsdeling een onderlinge afspraak is, die nuttig is voor de belangen als gezondheid, en veiligheid van de staatsburgers, stelt Spinoza (onder verwijzing naar Mozes) dat de functie van de godsdienst en de theologen is, om de mensen te brengen tot gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid aan het liefdesgebod aan God, zichzelf en de naaste, zodat de mensen als vanuit zichzelf doen wat goed voor hen is: (in de staat) vreedzaam samenleven, zodat ze zich optimaal kunnen ontplooien.
Contact met Christiaan en Constantijn Huygens
Het contact met Constantijn en Christiaan komt inderdaad tot stand, maar in mindere mate dan wellicht gehoopt. Pas op de lange termijn zal dit verbeteren. Christiaan Huygens zit tot 1665 veel in Londen. Hij is met zijn vader op bezoek bij de pas opgerichte Royal Society, bij o.a. Oldenburg dus. Vanaf 1665 zal Christiaan naar Parijs gaan om daar de ‘Societé des sciences’ te helpen oprichten. Lodewijk XIV was door zijn minister Colbert (1619 - 1683) verteld dat zoiets veel zou bijdragen aan zijn eer, wat voor Lodewijk XIV een overtuigend argument was. Om verschillende redenen heeft dit waarschijnlijk tot een tijdelijke verwijdering geleid tussen Christiaan Huygens en Spinoza:
1. Lodewijk XIV was tegen het opnemen van Joden binnen zijn rijk, begreep niet dat dit in Amsterdam was toegestaan;
2. Meer en meer zag Spinoza in Lodewijk XIV een agressieve vorst opstaan. Lodewijk XIV werkte toen aan zijn image als krachtig heerser, door aan hofschilder Le Brun de opdracht te geven Alexander de Grote-schilderijen te maken (een triomfator die uittorent boven stervende soldaten en paarden). Hij liet zich graag vereenzelvigen met Alexander de Grote (tekst van een recente tentoonstelling in de Hermitage). En schilderde zichzelf als een moderne vorst los van Katholieke connotatie: de Zonnekoning. Meer en meer gaat Spinoza dit wantrouwen. Later zal hij Leibniz niet zijn werk toevertrouwen, omdat deze enkele jaren in Parijs had vertoefd.
Constantijn Huygens, van Campen, Vitruvius, Leonardo da Vinci; de bebouwde omgeving
Hofwijck was door Constantijn Huygens en bouwmeester Jacob van Campen gemaakt volgens de principes van Vitruvius. Net als Leonardo da Vinci is hij ervan overtuigd dat de menselijke maat in de verhoudingen van een gebouw de mens aangenaam is (een emotionele uitwerking heeft). Bij de bouw van het Amsterdamse stadhuis (1660-1665) ontstaan ook discussies: moet het stadhuis groter zijn dan de kerktoren of juist niet. Spinozazal er door oog gekregen hebben voor wat gebouwen uitstralen en wat voor effect dit heeft op de kijker. In het TPT geeft Spinoza aan hoe de kerkgebouwen in een stad eruit zouden moeten zien om de juiste ondersteuning aan de staat te geven en toch een diversiteit mogelijk te maken: grote kerken centraal gelegen van de bevoorrechte richting en onopvallende kleinere kerkgebouwen in wat meer afgelegen plaatsen voor de andere geloofsgroepen. Dit zou volgens Spinoza de juiste uitstraling geven en de minste kans op onderlinge twisten.
Oldenburg, Lodewijk Meijer, Franciscus van den Enden, Hudde, A. Koerbagh, Bleyenberg
Er is in deze periode weinig briefwisseling tussen Oldenburg en Spinoza tussen 1665 en 1670. Oldenburg zal nog worden vastgezet in de Tower om onduidelijke redenen en heeft het mogelijk ook druk daar hij onlangs in het huwelijk is getreden. Ook maken de ‘Engelse’ oorlogen de communicatie moeilijker.
Lodewijk Meijer heeft in een anoniem werk de wereld in gestuurd, de Philosophia S. Scripturae Interpres (in 1666 in het latijn, 1667 in het nederlands), waarin onder meer staat dat men er goed aan doet de bijbel, waar deze in strijd is met wetenschappelijke waarheid, te verbeteren. Meijers boek roept nogal wat negatieve reacties op o.a. bij de Hartlib-groep, waaronder bij Comenius en Serrarius. Comenius is de leermeester van twee zoons van vooraanstaande burgemeesters, Pieter de Graeff en Nicolass Witsen. Meijer denkt misschien zelf dat hij op één lijn zit met Spinoza, maar uit de TPT zal blijken dat dit niet het geval is. Spinoza ziet de wetenschap en theologie als twee verschillende zaken.
Inmiddels is Spinoza’s naam hier al door besmet, aangezien men de beiden wel beschouwt als behorende tot dezelfde groep. Verder is Meijer in deze periode bezig de Schouwburg her in te richten: Vondel eruit en zelf wordt hij directeur. Hij toonde al eerder voorliefde voor Corneille, die eer boven liefde stelt. Uit de stukken van Vondel worden de godsdienstige passages geschrapt. Meijer wordt voorman van NIL, een groep van theatermakers en schilders, die qua mentaliteit ver afstaan van Spinoza (Hier worden juist wél benadrukt dat met wil niets moeilijk is en in de geest van Corneille ‘eer boven liefde’); de schilders, waaronder De Lairesse maken Rembrandt (die zich met het schilderij ‘Zelfportret als Zeuxis’ verweert) belachelijk. Al in 1665 was een tegenstelling gebleken tussen Rembrandt en andere schilders over de weergave van ‘De Opstand’, een doek dat in het nieuwe Stadhuis op de Dam moest komen: Rembrandt geeft een verstilde groep eenvoudige lieden weer, geplaatst in een grote koepel, waar andere schilders een Le Brun-achtige weergave presenteerden.
Meijer zal ook Bouwmeester betrekken bij NIL en de Schouwburgdirectie. In 1665 had Spinoza Bouwmeester geantwoord op diens vraag ‘Hoe men wijs wordt’. Een mooie brief, die lijkt te eindigen met een vermaning, dat het nodig is zich een doel voor ogen te nemen en te houden.
Ook met vriend Adriaan Koerbagh’s boeken (in 1664 het kwetsend-geachte ‘Nieuw Woorden-Boeck der Regten’, in 1668 gevolgd door Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd (1668), onder het pseudoniem Vreederijk Waarmond en ‘Een Ligt schynende in duystere plaatsen, om te verligten de voornaamste saaken der Godsgeleerdtheyd en Godsdienst’ zitten de magistraten in hun maag, zodanig dat Koerbagh veroordeeld wordt tot zware tuchthuisstraf. Al eerder was Koerbaghs vriend, Adriaan Van Berkel, die de Leviathan van Hobbes (met o.a. ‘de mens is de mens een wolf’) in het Nederlands had vertaald en uitgegeven bij een met Koerbagh bevriende uitgever, vervolgd. Het loopt tragisch af met Koerbagh, die in het Willige Huis zal overlijden. Al wordt vaak gedacht dat het Theologisch Politiek Tractaat geschreven is om de ontneming van vrijheid van spreken (met alle gevolgen van dien) van Koerbagh aan te klagen, staat in de TPT dat mensen die ‘door de rede worden geleid’ (wetenschappers) in bepaalde gevallen hun werk in het latijn zullen uitgeven. De ‘libertas pilosophandi’ heeft eerder betrekking op wetenschappelijke uitwisseling dan ‘vrijheid van spreken’, zoals het vaak wordt vertaald. De vrijheid van spreken is die van het individu; ‘iets wat toch niet is tegen te houden’.
Van de kant van de magistraten speelde ongetwijfeld mee dat de legers van Lodewijk XIV al deze kant opkwamen, iets waarvan burgemeester Valckenier zich als één der eersten bewust was. Aan de andere kant waren Meijer en Koerbagh gevormd door de geest van de ‘Eerste Nederduytsche Academie’ met haar ideaal dat alles in de eigen taal toegankelijk moest worden gemaakt voor de hardwerkende ambachtsman. De vrijheid van spreken is dus geen opzichzelfstaande waarde, maar óók afhankelijk van de totale situatie.
Spinoza, met zijn oog voor de ‘samenhang der dingen’ is m.i. dan ook oprecht en consequent als hij benadrukt dat hijzelf zijn werk altijd zal voorleggen aan de magistraten, die de vrede en veiligheid in de staat moeten bewaken. Tragisch is dat niet veel later ook zowel Adriaans broer Johannes als zijn zus Lucia zullen sterven. De echtgenoot van Lucia is de uitgever en courantier Johannes van Ravesteyn. Er is een gedicht uit 1678, waarin Van Ravesteyn wordt genoemd, die daar de schuld van het tragische gebeuren legt bij Johannes Bouwmeester. Mogelijk is bedoeld dat deze te hard aangedrongen op publicatie in het Nederlands. Iets wat in de kringen van Meijer (en de Eerste Nederduytsche Académie) een ideaal was. In 1674 waren Meijer en Glazemaker bezig aan een Nederlandse vertaling van Tractatus theologico-politicus, maar Spinoza verzette zich daartegen door bemiddeling van Jelles, die de uitgaven financiert. In 1674 werd de Latijnse uitgave officieel verboden, al had de uitgever verschillende trucs om het boek ook in Franse vertaling te blijven verspreiden. Wel wordt in 1674 een uitgave vervaardigd waarin zowel de Interpres als het Theologisch Politiek Tractaat zijn opgenomen.
Spinoza gaat in zijn Voorburgse periode nog regelmatig langs bij Franciscus van den Enden. Deze houdt zich nog steeds sterk bezig met politiek. Hij vindt dat er veel te slap wordt gereageerd op de Engelse aanval in de tweede Engelse oorlog en zal Johan de Witt via pensionaris van Amsterdam, Pieter de Groot, de uitvinding van een nieuw wapen onder ogen brengen. Ook Spinoza schrijft in een brief aan Oldenburg, dat hij vindt dat er wordt gedraald.
De Deense anatoom Olaus Borch (1626-1690) schrijft over Amsterdam dat dit een verzamelpunt was geworden voor radicale en atheïstische Cartesianen. En vermeldt dat het stadsbestuur van den Enden publiek optreden in 1662 had verboden, omdat 'zijn conversatie kenmerken van atheïsme vertoonde'. Hier zou ook een afvallige Jood zijn, die volgens Borch praktisch atheïst was. Borch bezoekt met Stensen Serrarius en Comenius, die net als Borch bezorgd zijn, dat het cartesianisme tot ongeloof zou kunnen leiden van (zonder te horen dat Serrarius hierover juist in contact staat met de Descartes-kritische Spinoza). In ieder geval zijn bij van den Enden nog wel regelmatig ‘heerlijke avondjes’ volgens een bezoeker, waarbij naast van den Enden Spinoza, Hudde, Burchard de Volder en Johannes Bouwmeester als aanwezigen worden genoemd.
Mogelijk komt het werk van de gebroeders de la Court ter sprake, die voorstanders zijn van een Republiek zonder vorst. De gebroeders zijn familie van Bouwmeester. Ze zijn bevriend met Pieter de Groot, zoon van Hugo de Groot en pleitten voor de afschaffing van het stadhouderschap. In 1650 maakte de regentenpartij onder het beheer van Cornelis de Graeff en Andries Bicker van het overlijden van Willem II gebruik om het Eerste Stadhouderloze Tijdperk in te luiden. De periode waarin de Willem III nog onvolwassen was, van de ‘Ware Vrijheid’, leek te worden verlengd. In april 1666 werd de astmatische en gebochelde Willem tot Kind van Staat verklaard; zijn voogden waaronder De Witt, De Graeff, Caspar Fagel en Gillis Valckenier zullen in 1667 het Eeuwig Edict: ‘nooit meer een stadhouder’ uitgevaardigen. Echter… al zeer spoedig erna zal één der ondertekenaars, Gillis Valckenier, al weer functies aan de toekomstige stadhouder geven. Immers, het was toen niet ondenkbeeldig dat Lodewijk XIV deze kant op zou komen en dan is een stadhouder als legeraanvoerder hard nodig.
In 1667 was Lodewijk XIV aan het hoofd van zijn leger, begerig naar roem, de Habsburgse (Zuidelijke) Nederlanden binnengemarcheerd. Misschien is Valckenier al e.e.a. ingefluisterd door de adviseur van de Witt, de diplomaat (en vroegere buurman) Coenraad van Beuningen, die de situatie realistischer inschatte dan de Witt zelf, zoals uiteindelijk gebleken is. Coenraat van Beuningen, Hudde, Nicolaes Witsen zullen later als burgemeesters meestal stemmen in de lijn van de realist Valckenier. Hiervan zijn Van Beuningen en Hudde zeker als geestverwanten van Spinoza te beschouwen, wat inhoudt dat Spinoza niet zo republikeins is als hij wel wordt afgeschilderd, maar eerder politiek realist. Spinoza schrijft aan Jelles dat hij in tegenstelling tot Hobbes uitgaat van de (menselijke) natuur. Hij is eerder iemand die uitgaat van krachten dan van ideologie.
De rijke Cosimo III de Medici (1642 - 1723), die in 1670 groothertog van Toscane zou worden, doet in 1667 en 1669 Amsterdam aan. Franciscus van den Enden is één van de vele vooraanstaande personen, wetenschappers, kunstenaars, die hij bezoekt. Na zijn eerste reis kreeg hij veel brieven van Francesco Feroni (1614 - 1696) over wetenschappers en kunstenaars in Amsterdam. Hij zal logeren bij deze Toscaanse koopman en bankier, die meer dan 30 jaar in Amsterdam woonde en een fortuin verdiende, en door Pieter Bleau worden rondgeleid naar verschillende wetenschappers, met name op het terrein van waterhuishouding en botanie. Cosimo III zal Spinoza niet bezoeken; de positie van de Joden In Florence verschilt van die in Amsterdam; Joden zijn hier uitgesloten van bepaalde beroepen. Hij bezoekt wel aartsbisschop van Utrecht Johannes van Neercassel, die beschreven wordt als een progressieve katholiek, en van wie later werk op de pauselijke index zal komen.
Cosimo III heeft bewondering voor De Boë Sylvius, en diens leerlingen. Sylvius was aanhanger van Descartes en Van Helmont, een navolger van Paracelsus en tegen de aristotelische denkwijze. HIj gaf onderwijs in iatrochemie, o.a. aan Burchard de Volder.
Sommigen van zijn leerlingen waren na de studie naar het protestantse Saumur, Frankrijk, gegaan, waar een groep gevormd werd rond Melchisédech Thévenot, waartoe onder andere Stensen en Jan Swammerdam behoorden. Ook Hudde volgde diens colleges.
Cosimo III nodigt verschillende wetenschappers van deze groep bij zich uit. O.a. de anatoom Niels Stensen (overigens inmiddels katholiek geworden en geen wetenschapper meer) uit als opvoeder van zijn zoon. Ook Theodor Kerckringh, leerling van Van den Enden, anatoom, farmacoloog en alchemist, behoorde tot de kring van de Boë Sylvius. Kerckringh zal later naar Cosimo III gaan; in 1671 zal hij trouwen met Van den Endens dochter Maria Clara, met wie hij een kind krijgt. Maria Clara zal na de scheiding met Kerckringh bij Cosimo III blijven wonen. Ook Swammerdam wordt uitgenodigd ook naar Florence te komen, maar doet dit niet.
In deze periode gaan verschillende wetenschappers op zoek naar God. Swammerdam gaat na een jaar eruit te zijn geweest ‘op zoek naar God bij Antoinette de Bouignon’ weer hard aan de slag. De Bourignon wordt uitgegeven door Riewertsz. Als vroegere ‘buurtgenoot’ van Spinoza, die het lenzenslijpen van Hudde heeft geleerd, lijkt er een verwantschap tussen Swammerdam en Spinoza te zijn. Ook Swammerdam komt tot de conclusie dat alles er op is gericht in het bestaan te volharden. Zijn werk is vlak voor zijn dood in 1680 gereed. Hij draagt het op aan Thévenot, met wie hij nog veel correspondeerde, waarvan hij verwacht dat deze het zal uitgeven. ‘Doorlugtige Heer, Ik presenteer UEd. alhier den almagtigen vinger Gods in de anatomie van een luys’, schrijft hij, maar Thévenot, oud-gezant van Lodewijk XIV bij de Republiek Genua, laat het liggen. De groep-Thévenot zal later opgaan in de Societé des sciences. Swammedams werk werd pas in 1737 uitgegeven door Boerhaave in zijn Biblia Naturae.
De wetenschap wordt steeds meer afhankelijk van vorstelijke geldschieters. Dat geldt b.v. de alchemie, die grote investeringen vraagt. En anderzijds ook (soms) profijt kan opleveren.
Van den Enden zal in 1671 op 69-jarige leeftijd verhuizen naar Parijs, waar hij ‘hofarts’ wordt en een nieuwe latijnse school begint; niet dan nadat hij financieel heeft gezorgd voor zijn dochter en dienstmeisje.
1670 - 1677
Woont in Den Haag bij de weduwe van Velen op de Veerkade, en daarna op die Paviljoensgracht bij Hendrik van der Spyck , ouderling der Ev. Luth. gemeente en solliciteur-militair
Omstreeks 1670 verhuist Spinoza naar Den Haag, waar hij op twee adressen zal wonen. Hij sterft in 1677.
Boycot van de kant van de universitaire wereld, maar erkenning bij politieke figuren
Spinoza wordt al vóór het verschijnen van de TPT in 1670 geassocieerd met atheïsme. Behalve weerstand vanuit godsdienstigen zullen ook cartesianen zich tegen zijn werk gaan keren. Aan de Nederlandse universiteiten wordt bij sollicitaties voor hoogleraarschap gevraagd of iemand 'toch geen Spinozist' is. Dit overkwam o.a. Burchard de Volder. Maar in Den Haag zal Spinoza veel bezoek krijgen van buitenlandse wetenschappers en van (daar wonende) politieke figuren.
Bouw van de synagoge in Amsterdam
Rabbi Aboab zal tussen 1671 -1675 de bouw van de synagoge realiseren, welke lijkt op de tempel van Salomon. Spinoza is mogelijk geen voorstander van zo’n groot godsgebouw voor een gemeenschap buiten de bevoorrechte kerk. Hij zal wel op het moment van opening naar Amsterdam gaan, maar kan als banneling niet naar binnen.
Politici en de Hollandse oorlog van de Fransen (1672 - 1679)
Hoewel door slechts kleine verwijzingen is een connectie van Spinoza met de vooraanstaande diplomaat en adviseur Coenraat van Beuningen veelvuldig aan te wijzen. Johan De Witt had op zijn minst belangstelling voor Spinoza’s boek over Descartes, had de TPT in de kast, maar droeg mogelijk 200 gulden p.m. bij aan Spinoza’s levensonderhoud in het ‘dure’ Den Haag.
Het politieke machtsstreven van Frankrijk werd vanaf 1668 steeds meer duidelijk. Spinoza lijkt naar Lodewijk XIV in de TPT te verwijzen, als hij over Alexander de Grote zegt: ‘Laten ze maar denken dat ik een God ben, zodat ze voor mijn belang opkomen (en niet voor hun dat van henzelf)’. Courantiers in Amsterdam, waaronder Johannes Van Ravesteyn schreven in pamfletten over de decadente toestanden aan het Franse hof tegenover de armoede van de bevolking. Courantier Lucas, die een biografie over Spinoza schreef, is van mening dat Spinoza weinig op heeft met Lodewijk XIV.
Een dochter van Frederik Hendrik was getrouwd geweest met de keurvorst Frederik Willem van Brandenburg en deze was een belangrijke bondgenoot tegen Lodewijk XIV. Cosimo III had een nicht van Lodewijk XIV getrouwd. Karel Lodewijk van de Palts huwelijkte in 1671 zijn dochter uit aan de broer van Lodewijk XIV. Maar tijdens de Hollandse Oorlog vonden een aantal veldslagen plaats op Palts’ grondgebied. Deze huwelijks-verbindingen vormden dus geen garantie voor bescherming in de oorlogen die de zonnekoning tijdens zijn regering begon.
De troepen van Lodewijk XIV bezetten Hollands grondgebied in 1672. Coenraat Van Beuningen had de Witt gewaarschuwd voor een coalitie van Frankrijk met Engeland, maar de Witt had vertrouwd op onderhandelingen. Daarom had De Witt met Engeland en Zweden een verbond gesloten, de zogeheten Triple Alliantie. Lodewijk werd, na een voortvarende Franse campagne, door de Alliantie een vernederende keus voorgelegd: of hij gaf de helft van zijn veroverde gebieden terug, of hij werd door de drie verbondspartners aangepakt. In de Vrede van Aken (1668) legde Lodewijk zich bij het onvermijdelijke neer. Maar hij was diep beledigd en zwoer wraak. Die wraak kwam in 1672. Lodewijks ministers hadden de Triple Alliantie met diplomatie en immense subsidies ondermijnd. Zweden was uitgekocht. Engeland - in het plan van De Witt de steun en toeverlaat van de Republiek - was met Frankrijk overeengekomen Lodewijks aanval te ondersteunen vanuit zee. In het geheime Verdrag van Dover (1670) spraken Lodewijk en de Engelse koning Karel II af dat 'de kabouter aan stukken zou worden gehakt'. Ook bepaalden ze wie welke stukken zou krijgen. Op 7 april 1672, twee weken na de mislukte overval op de rijke Smyrnavloot, verklaarde de Engelse koning de Nederlandse Republiek de oorlog. De verklaring was een reeks tandenknarsende verwijten. Een dag eerder had een heraut in Parijs de Franse oorlogsverklaring omgeroepen. Deze tekst sprak slechts van het 'misnoegen' dat de Franse koning de laatste jaren aan de Republiek had beleefd.
Helaas was de ‘Ware Vrijheid’ beter toegerust op vrede dan op oorlog (Panhuysen). In vredestijd was het verstandig om de eenheid te bewaren door zorgvuldig alle belangen af te wegen. Onpersoonlijk leiderschap voorkwam onderlinge jaloezie. Maar in tijden van oorlog golden andere noden en wetten. Dan was krachtig leiderschap geboden - persoonlijk leiderschap.
De Witt was sterk verbonden met het Amsterdamse stadsbestuur en de Amsterdamse belangen: het leger was verwaarloosd ten opzichte van de vloot. De orangisten, veelal contra-remonstrants, vormden van oudsher de kern van het leger. De godsdienst ondersteunde de motivatie tot vechten indien nodig voor behoud van de staat. De volkswoede leidde tot de brute dood van raadpensionaris Johan de Witt. Dit zal Spinoza zeker hebben geraakt. Anderzijds bestudeert Spinoza de menselijke emoties als lijnen en vlakken en dat hij de straat op zou zijn gegaan met een bordje met ‘ultimi barbari’ is onwaarschijnlijk.
Willem III wordt stadhouder en legeraanvoerder
Op dat moment was de prins van Oranje, Willem III, 21 jaar oud. De Engelse en Franse vorsten rekenden op een dociel prinsje en bedeelden hem in hun plannen met de rol van handlanger tegen wil en dank: Willem was een rechtstreekse neef van de Engelse vorst en zou na de vernietiging van de Republiek een rompstaatje toegeworpen krijgen door Lodewijk en Karel. Echter, hij zou echter veel minder meegaand blijken dan de twee hadden verwacht.
In Den Haag woonde de Paltsfamilie, die dichtbij de Oranjes stond. Paltsgraaf Karel Lodewijk (zoon van de ‘Winterkoning’ Frederik V) had zijn land na de 30-jarige oorlog weer opgebouwd, onder meer door met een strenge tolerantiepolitiek verschillende religieuze minderheden aan te trekken, zoals joden, Franse hugenoten, Poolse socinianen en Zwitserse mennonieten. Vanuit de Palts zal Spinoza in 1673 het aanbod krijgen voor een universitaire betrekking, welke hij afwijst. Het aanbod wijst erop dat de Oranje-familie hem gunstig gezind is. Dit geldt waarschijnlijk ook voor Willem III.
Bezoek aan Utrecht in 1673 na uitnodiging van de prins van Condé
De prins van Condé (1621 - 1686) is een zeer kundige legeraanvoerder van Lodewijk XIV. Hij was de centrale figuur in de strijd tussen de Spaanse en Franse kroon die in de jaren vijftig woedde, toen Lodewijk XIV nog minderjarig was. In 1672 ondernam Condé de veldtocht tegen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met als doel het Franse grondgebied naar het noorden uit te breiden.
Hij zal Spinoza uitnodigen naar het bezette Utrecht. Het is gissen waarom. Om onduidelijke redenen werd het geplande onderhoud afgezegd. Zelfs is niet bekend of ze elkaar tòch hebben ontmoet. Recent zijn aanwijzingen (o.a. een brief van Morelli, die onder de aandacht is gebracht door Popkin) dat dit wèl het geval is geweest, maar dan is dit toentertijd voor het grote publiek geheimgehouden. Hij werd ontvangen door J.-P. Stoupe, die een boekje uitgeeft ‘La réligion des Hollandais representée et plusieurs lettres écrites par etc. à un professeur en theologie à Berne’, waarin hij klaagt over de menigte sekten in Holland en in het bijzonder die van Spinoza, die de vrije hand werd gelaten.
Condé was een Frans militair genie, een van de bekwaamste veldheren in de 17e eeuw. Hij kreeg een humanistische opvoeding en was zijn hele leven een libertijns denker, en was in het bezit van de Tractatus Theologico-Politicus van Baruch Spinoza. Franciscus van den Enden steunde hem tijdens de Fronde (1648-1653). De Fronde was een opstand in twee fasen: 1. La Fronde parlementaire; de leden van de parlementen en andere belangrijke bestuursinstellingen reageerden tegen de fiscale lasten die het de voorgaande jaren waren opgelegd door kardinaal Mazarin en regentes Anna van Oostenrijk en tegen de beknotting van hun bevoegdheden; en 2. La Fronde des princes (begon in 1649); opstand van enkele van Frankrijks meest vooraanstaande edelen tegen Mazarin en diens beleid; de Fronde des princes was geïnitieerd door Condé. Lodewijk XIV was in 1953 15 jaar en stond daar nog buiten.
Behalve een connectie naar Franciscus van den Enden is er een connectie naar Isaac la Peyrère (wiens werk ‘Praeadamite’was uitgegeven door Menasseh ben Israel). Deze was de secretaris van Condé geweest.
Dit zou al goede redenen opleveren voor Condé om Spinoza uit te nodigen. Maar waarom ging Spinoza er op in? Waarom ging deze naar op dat moment vijandig grondgebied? Het meest waarschijnlijk lijkt dat er een verband is met de onderneming van Van den Enden, die ruim een jaar later op de Place de Bastille zal worden opgehangen, omdat hij een (mislukte) samenzwering met enkele opstandige (maar verlopen) edelen had georganiseerd, die onderdeel vormde van een opstand in Bretagne en Normandië (zie J.V. Meiningen en G.v. Suchtelen: 'Liever met wercken als met woorden'). Een nieuw soort Fronde dus. Naar twee kanten toe was dit overtuigend gebleken: zowel Tromp als De Ruyter zouden op verzoek van Willem III en tussenkomst van Coenraad van Beuningen op zee in de buurt zijn om een mogelijke opstand met troepen te ondersteunen. De Franse oorlogsminister Louvais had een deel van de troepen richting deze opstandige Franse provincies doen gaan. Spinoza zou dan mogelijk een intermediaire functie hebben kunnen vervullen. Voor Willem zal gegolden hebben, dat ook als de opstand zou mislukken, dan toch de troepen weggehouden werden van het front. Uiteindelijk zou de opstand weinig voorstellen. Een andere mogelijkheid is dat het bezoek losstaat van Van den Endens activiteiten en dat Spinoza geheim onderhandelaar was voor de Staten, want op 9 juni 1673 besloten de Staten opening te bieden tot vrede met Frankrijk.
Op het moment van het geplande bezoek (eind juni) heeft Condé net weer het bevel over Utrecht gekregen. Maarschalk Luxembourg, die tot genoegen van zijn manschappen kastelen langs de Vecht liet plunderen, had eind 1672 schoon genoeg van zijn verblijf in de ondergelopen polders. Condé, lijdend aan podagra, nam tegen zijn zin het bevel weer over (begin juni 1673. De Markies van Louvois gaf Condé de opdracht wreed en onbarmhartig te zijn en zo veel mogelijk in brand te steken. Marquis de Louvais (1641 – 1691) had de koning ervan weerhouden om in 1672 een vrede met de Republiek te sluiten. De situatie in het Frankrijk onder Lodewijk XIV met de wreedheden en het onnodige bloedvergieten zal de libertijnse Condé hebben tegengestaan. Zelfs diens minister Colbert was tegenstander van Lodewijks veroveringsoorlogen en authoritaire optreden. Het is niet bekend, dat Condé aan de opdracht van Louvais gevolg heeft gegeven.
Willem III trok met het Staatse leger naar de Zuidelijke Nederlanden om de oorlog die in de Republiek werd gevoerd naar de vijand te brengen Nadat het Staatse Leger in Brussel was aangekomen, wilde de stadhouder zijn leger verenigen met de Spaanse troepen en die uit Duitsland. Het Franse leger stond onder leiding van Condé.
De samenwerking met de Spaanse opperbevelhebber en de keizerlijke opperbevelhebber (de bondgenoten) verliep uitermate slecht. Uiteindelijk werd overeengekomen dat Willem III opperbevelhebber zou worden, maar Willem III wist niet dat de keizerlijke bevelhebber orders had zich niet met de gevechten te bemoeien.
Gedurende vijf weken manoeuvreerden de twee legers zonder slaags te raken. Op 10 augustus besloot Willem direct richting Parijs te marcheren, om op deze wijze een veldslag af te dwingen. Hij marcheerde met het gehele leger in slagorde langs de gefortificeerde Franse linie. Condé zag zijn kans: hij viel met zijn ruiterij de achterhoede van het geallieerde leger aan. Dit had als gevolg dat de bagage verloren ging en dat het geallieerde leger terug moest vallen op Seneffe. In samenwerking met de infanterie drukte Condé het geallieerde leger weg uit dit dorp. Vervolgens viel hij de door Willem III opgezette verdedigingslinie bij het dorpje Fayt aan. Na een bloedig en langdurig gevecht lukte het de Fransen echter niet de linies te doorbreken. Na een tien uur durende veldslag waren aan beide zijden minimaal 8000 doden gevallen. Hieronder ook Nicolaas Van Vlooswijk, burgemeesterszoon en leerling van Van den Enden. Het Franse leger trok zich toen terug. Deze Slag bij Seneffe (11 augustus 1674) tussen een Frans leger onder Condé, met dertig jaar ervaring en de beste ruiterij ter wereld en een gecombineerd Nederlands-Spaans-Habsburgs-Duits leger onder de jonge en onervaren stadhouder Willem III eindigde onbeslist. Beide partijen claimden de overwinning: de Fransen door het aantal vaandels dat zij veroverden en de Geallieerden door het behouden van het slagveld. Zeer waarschijnlijk waren de verliezen ongeveer even groot.
De rol van Franciscus van den Enden en de Nederlanden
Het vertrek van Franciscus van den Enden lijkt goed te zijn voorbereid; mogelijk dan al in samenspraak met de Hollandse diplomatieke diensten, waaronder Coenraaad van Beuningen, gezant aan het Franse hof. Van den Enden kende de toestanden aan het Franse hof, de spilzucht, de machtswellust, het treurige lot van het volk, o.a. door de courantiers en pamflettenschrijvers als Johannes Van Ravesteyn en Lucas (Meiniger; Van Suchtelen). Natuurlijk had de Vlaming al eerder moeten aanzien dat Lodewijk de zuidelijke Nederlanden bezette. Coenraad Van Beuningen en Willem III beraamden in 1673 verdere plannen in het kader van de oorlogvoering. Onderdeel hiervan was ondersteuning van een opstand van edelen uit Franse provincies, met name Normandië en Bretagne. Dit idee was door ene Sardan voorgelegd aan Willem III, voorjaar 1674, die er wel wat in zag en een verdrag met hem sloot. Sardan beloofde minimaal 12.000 man uit deze provincies uit te rusten. Met Spanje sloot deze een vergelijkbaar verdrag. De bedoeling was dat de opstandige provincies een eigen Republiek zouden gaan vormen; het betrof hier derhalve een oorlogshandeling. Bij de verdere uitwerking van het plan herinnerde Van Beuningen zich dat Van den Enden bekend was met een edelman uit Bretagne: Luis, prins de Rohan-Guémenée. Zo werden deze ook bij dit plan betrokken. In mei was men er echter in Parijs al van op de hoogte (een omgekochte kamerdienaar van Willem III, Launoy, gaf de details door aan Louvais). Verantwoordelijk voor het leger stuurde hij troepen naar deze provincies. In 27 november 1674 wordt Van den Enden opgehangen op de Place de Bastille. Samen met enkele Franse opstandige, enigszins verlopen edelen, waaronder de Duc le Rohan, die worden onthoofd (Meininger, v.a. p 104).
Wat was er inmiddels gebeurd, waardoor Van den Enden op de Place de la Bastille werd opgehangen zijn? Een soldaat, die bij Franciscus van den Enden in huis woont, die bemerkt dat hij geheimzinnige contacten heeft. Hij lokt de spraakzame Van den Enden uit zijn tent, die hem met heftigheid laat weten dat er veel boosheid bestaat over Lodewijk onder Fransen en dat er mensen zijn die in opstand willen komen. Dan meldt de soldaat dit aan de authoriteiten in augustus; hierna volgt de afwikkeling.
Condé heeft, naar het zich laat aanzien, niet de wrede instructies van Louvais gevolgd; de Fransen zijn teruggedrongen op eigen gebied. Toen de Hollanders richting Parijs wilden optrekken, heeft Condé het hen belemmerd met een goed getraind leger. Waarschijnlijk was Condé geen tegenstander geweest van een opsplitsing van Frankrijk in een koninkrijke n een republiek. Dit heeft het echter bij lange niet gehaald.
De aanvankelijke minachting van Lodewijk XIV voor Willem III is enigszins bijgesteld. Maar hij blijft zijn grote tegenstander beschouwen als een soort rebel, die de verkeerde weg opgaat door zijn verzet tegen de Koning. In 1675 zullen de legers van Willem III (en de ‘bondgenoten’) steeds kleiner zijn dan van Lodewijk XIV. Willem III kiest voor de vijand te beletten grote overwinningen te halen, hem de tijd te laten doorbrengen met kleine ondernemingen en hierdoor tijd te rekken. Op instigatie van raadpensionaris Fagel biedt Gelderland aan Willem de souvereiniteit over Gelre aan. Willem, als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, raadpleegt deze staten, die dit niet overnemen. Hierop reageert Willem verbitterd; hij vindt dat de Staten zijn intenties verkeerd hebben opgevat; alsof hij zich op het verkrijgen van de souvereiniteit van hun gebieden had toegelegd. Hij licht zijn intenties toe en geeft aan wat hij allemaal heeft bereikt. Fagel had beoogd het imago van Willem te verhogen; Lodewijk XIV’s respect was toegenomen, in de zin dat Willem een onwettige dochter van hem als huwlijkspartner had aangeboden gekregen. Vanaf 1675 is hij ook stadhouder van Gelre, Zutfen en Overijssel; vanaf 1696 ook van Drente.
Omstreeks deze tijd zal Spinoza zijn begonnen aan het ‘Politiek Tractaat’ op verzoek van een onbekend-gebleven ‘vriend’. Het behandelt de relaties van volken en staten vanuit krachten, leidend tot emoties, waarbij ook aan de kracht van mensen, die niet zoals wetenschappers ‘door de rede worden geleid’ op grond van natuurrecht legitimiteit wordt toegekend. Voor- en nadelen van verschillende staatsvormen monarchie, oligarchie en democratie worden besproken; Spinoza komt niet meer toe aan de rol van wetten. O.a. behandelt hij over de monarchie de positie van de monarch, die altijd ook een kring van vertrouwelingen om zich heen moet hebben, waarvan hij weet dat deze niet altijd werkelijk te vertrouwen zijn. Condé is een voorbeeld van een belangrijke legeraanvoerder, die niet werkelijk achter de koning lijkt te staan en zich als de gelegenheid zich zou voordoen waarschijnlijk graag tegen hem in opstand zou komen. En de vraag hoe een monarchale staatsvorm moet worden ingericht om niet tot tirannie te vervallen.
Na een lange onderbreking wordt de correspondentie met Oldenburg weer hervat. Oldenburg geeft aan eerst gedacht te hebben dat Spinoza met zijn Theologisch Politiek Tractaat ‘de beoefening der godsdienstige deugden neigde aan te tasten. Inmiddels schrijft hij in juni 1675 is hij er van overtuigd geraakt dat ‘het verre van u is ook maar iets te ondernemen tot schade van de ware religie en de welgefundeerde wetenschap’; krijgt hij weer de groeten van Boyle; verschilpunten worden uitgesproken in de context van ‘libertas philophandi’. Het schijnt dat een laatste brief, meegegeven met Leibniz, Spinoza nooit bereikte.
Van deze laatste periode zijn brieven van Schuller, die een soort intermediair lijkt te zijn tussen Leibniz, Ehrenfried von Tschirnaus en wellicht Riewertsz. Schuller raakte betrokken bij een experiment van Galenus Abrahamsz de Haen naar het maken van goud uit onedele metalen. Waarschijnlijk begonnen als zoektocht naar de ‘Steen der wijzen’; iets waarvoor ook Riewertsz belangstelling had. Maar meer en meer speelt geld een rol. Spinoza laat in brief 72 (1675) weten er weinig fiducie in te hebben. Leibniz biedt ook wat financiële ondersteuning aan, maar diens doel lijkt eerder te zijn de geschriften van Spinoza in handen te krijgen.
Op die Paviljoensgracht heeft Spinoza zijn Ethica in 1675 voltooid, maar niet kunnen uitgeven. Want toen hij zich daartoe gereed maakte, stak er zulk een storm op, niet alleen van de orthodoxen, maar ook van de ‘domme cartesianen’ (brief 68) dat het onbegonnen werk scheen. Het werk bleef dus liggen tot na zijn dood in 21-02-1677, toen hij ‘met 6 karossen en van vele aanzienlijken uitgeleid in de Nieuwe kerk op 't Spui begraven werd’.
Dat hoofdwerk werd tegelijk met een Vertoog over het Zuivere Denken, het Staatkundig tractaat (Politiek Tractaat), zijn Brieven en een Hebreeuwse grammatica bij Jan Riewertsz door Schuller, Meijer en Jelles nog in november 1677 in het oorspronkelijk Latijn en in het Hollands uitgegeven. Hij heeft het Politiek Tractaat niet af kunnen maken; mogelijk vanwege zijn gezondheid is het minder doorwrocht dan b.v. de Ethica en de TPT, maar daarentegen wel recht toe recht aan. De uitgave van Spinoza’s werk wordt gesteund door Christiaan Huygens.
Spinoza heeft al vroeg ernaar gestreefd ook een politieke dimensie aan zijn werk te geven.
In de ‘Verhandeling over de verbetering van het verstand’ geeft Spinoza aan wat hij beoogt (TIE, 12 - 16). In TIE, 13 … tot mijn geluk behoort ook dat ik mij ervoor inspan om velen hetzelfde te doen begrijpen als ik zodat hun begeerte voortaan met mijn begrip en begeerte overeenkomen. In 14: vervolgens is het nodig om een zodanige samenleving te vormen als nodig is om zoveel mogelijk mensen in staat te stellen dat doel (datgene wat we zien als volmaakter dan wat er nu is) zonder moeite te bereiken. In dit opzicht was de verhuizing naar Den Haag een logische stap.
De oorlog met Frankrijk eindigt in augustus 1678 met de vrede van Nijmegen. Terugkijkend wordt stadhouder Willem III gezien als de zeer kundige legeraanvoerder en staatsman, die het opnam tegen de machtsbeluste Lodewijk XIV, die weinig vrijheden aan zijn bevolking liet; Hegel ziet de Nederlanden als de enigen, die een dergelijke weerstand boden. In wat nu bekendstaat als de Glorious Revolution, viel Willem Engeland binnen in 1688 in een vreedzame actie die uiteindelijk koning Jacobus II afzette en de kronen van Engeland, Schotland en Ierland voor hem won. Zijn heerschappij markeerde het begin van de overgang van de persoonlijke heerschappij van de Stuarts naar de meer parlement-gerichte heerschappij van het Huis Hannover. In Engeland nam Willem III het koningschap op zich uit handen van het parlement.
Hiermee bracht hij Spinoza’s ideeën over de menselijke natuur, die met anderen streeft naar vrede, veiligheid, ontplooiing, democratie, vrijheid en individuele autonomie in concreto verder. Zowel Spinoza als Franciscus van den Enden lijken op eigen wijze daaraan te hebben bijgedragen. Gelijkheidsideeën van Van den Enden en Plockhoy hadden invloed op de inrichting van Amerikaanse staten als Delaware en Pennsylvania, waar al in 1685 de slavernij werd afgeschaft.
Bij Spinoza is de gedachte van gelijkheid ook te vinden, in de zin dat hij vindt dat volken een gelijk potentieel vertegenwoordigen. Goed leiderschap, iets van tijdelijke aard, kan wel verschil uitmaken. Ook is Spinoza als van den Enden van mening dat alle mensen al of niet ‘door de rede geleid’ hetzelfde natuurrecht hebben op ‘in het bestaan volharden’.
==============================================
Diverse oudere aantekeningen
I. Conclusies uit historisch onderzoek voor de wandelingen
II. Spinoza-thema's
III. Citaten
1 Spinoza's werken (tijdens zijn leven en 'nagelate werken')
2 Spinoza en andere denkers
3 Wetenschappers en de relatie tot God
I. Het HISTORISCH ONDERZOEK voor de Spinozawandelingen leidde tot gevolgtrekkingen over het leven van Spinoza, die een goede aanvulling zijn op de huidig gangbare voorstellingen:
1. Spinoza verkeert in (buiten-universitaire) wetenschappelijke kringen (de Hartlib-groep), van waaruit de grootste vernieuwingen kwamen. Daarom: Spinoza wetenschapper (gebruikelijk is hem als filosoof te zien). In de 17e eeuw werd het woord ‘philosophie’ gebruikt voor wetenschap. Pas eind 19e eeuw ontstaat het denken over wetenschap: de filosofie.
2. In zoverre loopt Spinoza vooruit dat hij (vooral wiskundige) ook 'taal' analyseert. Wij zijn als mensen beperkt in wat we kunnen weten. Wel hebben we het vermogen tot abstraheren. Dit vermogen kan leiden tot ‘dwalingen’, vergissingen, maar ook tot ware kennis, zowel in het wiskundig denken, als op het gebied van de levenskunst: ook mensen van eenvoudige geest zijn in staat zich te laten inspireren door verhalen over anderen.
3. Descartes en Bacon kwamen vóór Spinoza met methoden om tot ware (wetenschappelijke) kennis te komen: Bacon ontwikkelde de methode vooral door vanuit een effect terug te redeneren naar de oorzaak (in experimenten is dit gecontroleerd); terwijl bij Descartes het accent lag op het redeneren vanuit oorzaak naar gevolg (het wiskundig analyseren).
4. Descartes is hierin een dualist. Hij onderscheidde twee hoofdlijnen van oorzaak en gevolg: die van de materie (uitgebreidheid) en die van de geest buiten de mens; Spinoza is monist: hij onderscheidt deze twee hoofdlijnen ook, maar binnen de mens: lichaam en geest zijn één.
5. Aangezien de huidige wetenschap sinds Spinoza’s tijd aanzienlijke vorderingen heeft gemaakt op natuurkundig gebied, kan hedentendage Spinoza’s wiskundige afleiding worden ingevuld met nieuwere wetenschappelijke inzichten, waar Spinoza nog gebruik maakt van zeer algemene begripsaanduidingen: beweging/rust, kracht, nut, macht. Als we deze twee niet samenbrengen zouden we zelf dualistisch denken: Spinoza’s werk gaat over het Al: God is in alles en alles is in God.
6. In de Republiek zijn vooraanstaande mannen die het werk van Descartes begrepen en zelf goede wiskundigen waren, vaak ook staatkundig actief, (met name de kring rond hoogleraar Van Schooten: Christiaan Huygens, Johan de Wit, Johannes Hudde èn de wetenschappers van de tot 1660 gedwongen-ondergronds actieve Hartlibgroep, die in nauw contact stond met de collegianten-voormannen en de uitgeverswereld in Amsterdam en Londen), maar die voorzagen dat Descartes’ werk zou leiden tot atheïsme, waar ze zelf de Bijbel en het ‘Boeck der Nature’ als evenwaardig waren gaan zien en geen moeite ermee hadden de natuurwetten als ‘goddelijk’ te zien. Ook latere wetenschappers als Locke en Leibniz vreesden ondermijning van de godsdienstige waarden voor de bevolking. Het was al evident dat aan God door goedwillende mensen een heel verschillende invulling werd gegeven. Het is bij hen (de groep rond Van Schooten) en vanuit die intentie dat Spinoza met zijn eerste boek onder de aandacht wil komen, wat ook lukt. Vanuit deze kringen gestimuleerd, wordt Spinoza in staat gesteld tot het formuleren van een tegengeluid tegen Descartes, juist om het atheïsme dat in Descartes’ werk op de loer ligt, tegen te gaan.
7. Zowel God als de Natuur zijn beide abstracte begrippen; beide gaan het menselijk begrip te boven. Als men ze laat samenvallen, God kan dan geen schepper meer zijn maar wel een kracht, dan kan een goed begrip van deze kracht (goed is gebaseerd op ware inzichten) en hoe deze in de mens(en) doorwerkt, een waarheid zijn (deze leidt uiteindelijk tot ander gedrag dan zonder dit beeld van God het geval zou zijn geweest).
8. God, de natuurwetten, werken op ons in op twee manieren, twee ‘intentie’-stromen:
1. die als oorzaak van ons bestaan en
2. die als wijze waarop we bestaan.
In ons hoofd (onze hoofden) combineren we 1. dat aan ons is doorgegeven dat we bestaan en zijn ingericht om in het bestaan te volharden mèt 2. de mènselijke vorm die dat bestaan heeft. Waarvan één van de kenmerken is dat we ons individueel nog sterk verschillend kunnen ontwikkelen (meer dan andere dieren) en daarmee samenhangend een geest hebben die in staat is veel te kennen en te begrijpen. Hierdoor kunnen we ons aanpassen aan veranderende omstandigheden met behoud van dat wat hetzelfde blijft. Ware kennis zit in de intuitivo, waarmee we zonder redeneren direct kunnen reageren (meestal verbonden met de emoties) èn in de rede, waarmee we met anderen algemeen aanvaarde begrippen en oorzaak- en gevolgverbanden kunnen vaststellen. Gedurende ons leven kunnen we ons verder ontwikkelen en verkeerde ideeën, als associaties die op grond van het toeval in het hoofd ontstaan, gaan vervangen door algemeen-erkende. Dit gebeurt niet alleen binnen één persoon, maar door de generaties heen. Zo kan zich een intuïtief emotioneel geladen weten en begrijpen vormen van de eigenlijke eenheid met alles. De begrijpende liefde tot God, de naaste en gerechtigheid, en zichzelf. Een gemoedstoestand van gemoedsrust, die voortkomt uit een plaatsbepaling binnen het grotere geheel, die weinig ruimte laat voor vrees voor de dood.
9. Spinoza heeft behalve contacten met bovengenoemde vooraanstaande geleerden, contacten met eigen vrienden en met de uitgeversgroep. De medewerkers van de uitgeverij van Riewertsz worden wel (basis van een proefschrift uit de 91e eeuw) als vrienden gezien, maar beter is ze afzonderlijk te beschouwen. Verschillende lijken beïnvloed te zijn door de idealen van de ‘eerste Nederduytsche Academie’: bijbel en wetenschap in eigen taal, wiskunde uitleggen in taal (Cardinael/Glazemaker), accent op eer (door leren en ontwikkelen) (Meijer) in plaats van op de vroegere idealen van d’Egelantier: in liefde bloeyende. Dit leidt op sommige punten tot verschillen met Spinoza’s ideeën, hoewel men zich dat niet meteen realiseert. Het anoniem uitgegeven boek van Lodewijk Meijer, dat aanbeveelt de Schrift te herschrijven op punten waar deze niet wetenschappelijk houdbaar is, is in tegenspraak met de vele hoofdstukken in het Theologisch Politiek Tractaat, waar Spinoza de verhouding van Bijbel en wetenschap bespreekt. Ook later zal Spinoza door inroepen van de hulp van Jarig Jelles (vriend èn geldschieter, aan wie Spinoza in de brieven actuele verschilpunten zoals met Hobbes toelicht), een halt toeroepen aan het uitgeven van het geschrift in het Nederlands. Spinoza gaf al eerder aan dit geschrift, dat ook spreekt over ‘het gewone volk’ liever niet voor iedereen toegankelijk te maken en zo binnen ‘wetenschappelijke kring’ te houden.
10. Na 1970 verandert er veel in de Republiek, oorlog met Frankrijk, en de oprichting van wetenschappelijke academies, waardoor de ‘onzichtbare colleges’ van wetenschappers in het nauw werden gedrongen. Spinoza’s werk wordt al erg snel als ‘gevaarlijk’ beoordeeld en de universiteiten nemen in principe geen hoogleraren aan die zeggen ‘spinozist’ te zijn. Ook het werk van de aan Spinoza verwante Swammerdam, die in de luis ook de conatus waarneemt, zal pas door Boerhaave 50 jaar later een plek in de wetenschap krijgen.
11. Spinoza zelf, met zijn studie van de eigen natuur van de mens, moet nog veel langer wachten op officiële erkenning, hoewel deze ondergronds wel degelijk al eerder erkenning kreeg en invloed uitoefende op onder andere onze wetgeving.
12. Een belangrijk thema bij Spinoza is de vrijheid. Hedentendage wordt dit al gauw opgevat als de vrijheid van spreken. In de TPT komt de uitspraak 'Het doel van de staat is de vrijheid' echter niet voor. Mogelijk heeft Lodewijk Meijer er op de voorpagina . In de betreffende passages worden eerder vrije ontplooiing genoemd. De vrijheid van gaat bij Spinoza vooral om de mogelijkheid van vrij de gedachten te kunnen ontwikkelen, o.a. door een onafhankelijke maatschappelijke positie. Het gaat vooral om het autonome denken; anti-authoritair. De eenling (wetenschapper, kunstenaar) zou de ruimte moeten krijgen voor het uiten van zijn (mogelijk) vernieuwende ideeën.
II. Spinoza-thema's toegelicht met Spinoza-citaten
Kennis uit de derde kensoort intuïtie maakt echt gelukkig, niet de rede
Spinoza onderscheidt drie kensoorten: de verbeeldingen, de ratio en de intuïtie. Het onderkennen van een belangrijk, het allerbelangrijkste, onderdeel van het verstand: de ‘intuïtie’, dat zich duidelijk onderscheidt van de ratio, is basaal in Spinoza’s werk. 'We hebben ervaren dat de rede ons niet echt gelukkig kan maken, maar kennis uit de derde kensoort wel. De derde kensoort komt uit een directe openbaring van het object zelf aan onze geest'. De derde kensoort geeft 'adequate' kennis, namelijk over hoe al of niet te handelen. Dit werkt door in vele afgeleide conclusies, zoals die over de organisatorische scheiding die gemaakt moet worden tussen kerk en staat. De dynamiek tussen de kensoorten komt aan de orde In het Tractaat over de ‘Verbetering van het verstand’. Op basis hiervan geeft Spinoza zijn ideeën voor een levensplan.
Spinoza's drie kensoorten, het denken, levensplan (citaten)
Hoe ieder afzonderlijk deel van de natuur harmonieert met het geheel
De ‘Briefwisseling’ van Spinoza omvat 84 brieven van en aan Spinoza; hiervan 26 tussen Spinoza en de secretaris van de Royal Society, Henry Oldenburg. Deze briefwisseling laat een proces zien van de in de periode 1660 en 1676 veranderende houding van de meer en meer verstatelijkte 'Republiek der Wetenschappen'. Oldenburg legt Spinoza o.a. de vraag voor: 'Hoe ieder afzonderlijk deel van de natuur harmonieert met het geheel waartoe het behoort?' (brief 31.2 en 31.4) Deze antwoordt hierop met name in brief 32.2 t/m 32.9.
Briefwisseling tussen Spinoza en Oldenburg
Adequate essentie, de intuïtie en de sterren
'Alleen de intuïtie, die manier van kennen, begrijpt de adequaete essentie van een ding en doet dat bovendien zonder enig risico van fouten. Deze hebben we derhalve bij uitstek nodig. Hoe deze manier ons in staat stelt om de dingen die we nog niet kennen op deze manier te begrijpen en langs de kortste weg, zullen we verklaren', TIE, 26
Wat bedoelt Spinoza met de adequate essentie? Zit de verklaring in de afstamming van de sterren en het overal gedeelde streven naar zelfbehoud?
Intuïtie, adequate essentie, afstamming van de sterren
Onder het gezichtspunt van de eeuwigheid
De harmonie met een groter geheel kan ook in de tijd worden ervaren: vanuit het gezichstpunt van de eeuwigheid. Hierover schrijft Spinoza vooral in Ethica V. Inzicht kan dan leiden tot gemoedsrust. En tot het inzicht in de laatste stelling 42, Etica V, dat 'de Gelukzaligheid is niet het loon van de Deugd, maar de Deugd [Zielskracht] zelf'. Stuart Hamshire (1914-2004): 'De Natuur moet niet begrepen worden als een tijdelijke reeks ggebeurtenissen, maar als een logische opeenvolging van modificaties, die noodzakelijkerwijs met elkaar verbonden zijn. ... Het is een tijdloze noodzakelijkeheid dat de orde van de natuur is wat het is'.
Onder het gezichtspunt van de eeuwigheid (citaten)
Betekenis van 'sub specie aeternitate' o.a. van Stuart Hampshire
Veilig de krachten kunnen gebruiken en vrij de rede kunnen gebruiken
'Het doel van de staat is vrede ofwel veiligheid' (Theologisch Politiek Tractaat 5.2) samen met 'het doel van de politiek is in werkelijkheid de vrijheid' (TPT 20.6). De vrijheid heeft dus een ruime betekenis:
'...dat hun geest en hun lichaam veilig zijn krachten kan ontplooien en dat ze zelf vrij hun rede kunnen gebruiken, en dat zij niet door haat, toorn of list elkaar bestrijden noch elkaar wederzijds een vijandig gemoed toedragen' TPT 20.6.
Uit A. Roothaan: Vroomheid, vrede, vrijheid: een interpretatie van Spinoza’s Tractatus
Briefwisseling tussen Spinoza en Oldenburg vanaf 1670
Na het verschijnen van het Theologisch Politiek Tractaat in 1670 had Oldenburg aanvankelijk het idee gehad dat sommige punten erin de godsdienst neigeden aan te tasten, maar naar dieper overweging is hij tot de overtuiging gekomen dat Spinoza niet de ware religie wil schaden noch de welgefundeerde wetenschap. Toch blijven er enkele leerstellingen, die de indruk konden wekken dat Spinoza beoefening van de godsdienstige deugden zou ondermijnen. Verschillende kwesties, die vaak in andere brieven ook algmene godsdienstige vraagpunten bleken, komen in kort bestek aan de orde. Zij overtuigen elkaar niet. Duidelijk wordt Spinoza's socianistische houding ten aanzien van godsdienst en het belang dat hij aan de 'vera religio' geeft. Oldenburg verdedigt traditionelere standpunten. De briefwisseling eindigt met de belofte van nader contact en het uiten vanwederzijds respect. Een jaar later zal Spnoza in februari overlijden. Oldenburg in september van hetzelfde jaar 1677. Onderstaande briefwisseling vormt onderdeel van bovenstaande briefwisseling en is afzonderlijk opgenomen om extra aandacht te geven aan dit interessante onderdeel van de briefwisseling, waaruit o.a. ook de voorzichtigheid duidelijk werd, waarop Oldenburg met Spinoza moest omgaan (b.v. verzocht hij Spinoza om niet laten merken dat zijn boeken op zijn verzoek naar hem werden verzonden). Ook maakt Spinoza duidelijk dat hij heeft besloten het drukken van de Ethica uit te stellen vanwege geruchten die rond zijn persoon zijn ontstaan (brief 68). Later zulleen ook John Locke en Newton socianistische godsdiensitege opvattingen hebben en last hebben van deze nog lange tijd verboden godsdienstige richting.
Briefwisseling tussen Spinoza en Oldenburg vanaf 1675
Spinoza's verschil met Descartes en Bacon
Oldenburg vraagt Spinoza naar wat deze denkt over 'de beginselen van de filosofie (lees: wetenschap en wetenschappelijke methode) van Descartes en Bacon, namelijk hun tekortkomingen en op welke manier deze kunnen worden weggenomen en door beter gefundeerde zienswijzen vervangen'.
'Bacon bewijst bijna niets, hij stelt alleen maar. Hij veronderstelt alleen dat het menselijke verstand alleen al door zijn natuur bedrogen wordt en zich alles voorstelt naar analogie van zijn eigen natuur en niet naar analogie van het universum', brief 3.4. (Spinoza vindt niet dat de eigen natuur van de mens hem bedriegt, maar dat deze beperkt is in 'bevattingsvermogen')
'De oorzaken van het menselijk dwalen kunnen gemakkelijk alle herleid worden tot deze ene van Descartes, namelijk dat de menselijke wil vrij is en verder reikt dan het verstand', brief 2.4. (Spinoza stelt het verstand en de wil aan elkaar gelijk. Eth II)
Brief 2.3 en 2.4 van Spinoza aan Oldenburg
Spinoza's brief 37 aan Bouwmeester over de methode Bacon voor het levensplan
Spinoza's vriend Johannes Bouwmeester vraag Spinoza of er een ware methode is. Spinoza antwoordt, het is niet nodig de natuur van de geest via zijn eerste oorzaak (a priori) te kennen; een aposteriori-methode is voldoende door een korte beschrijving op te stellen van de geest of zijn voorstellingen op de wijze waarop Bacon ons dat leert.
Brief 37
Spinoza en de internationale wetenschap
Waarschijnlijk door zijn kennis van het Hebreeuws en het oude testament kon Spinoza mensen als Vossius en Graevius, de Amsterdamse collegiantenvoorman Adam Boreel en zijn rabbi Menasse ben Israel behulpzaam zijn bij hun bijbelanalyses. Spinoza komt hierdoor al jong in aanraking met internationale wetenschappers, met name de Hartlibians. Het werk van Descartes verscheen voor een deel in de eerste helft van de 17e eeuw. Enerzijds is er respect, anderzijds voorzien de Hartlibians, maar ook veel mensen uit de Republiek, zoals Constantijn Huygens en Comenius, dat het werk van Descartes zal leiden tot atheïsme. Zij willen dat dit een halt wordt toegeroepen. Deze personen maken deel uit van een netwerk van financiers en geestverwanten van Spinoza’s uitgever Riewertsz.
De Hartlibians worden gezien als voorlopers voor de Royal Society, het eerste ‘Koninklijke genootschap van wetenschappen’ dat in Europa werd opgericht in 1660. Al snel stond de secretaris Henry Oldenburg in Rijnsburg bij Spinoza op de stoep. Waarna een briefwisseling is gevolgd, waarbij Oldenburg Spinoza vragen stelde over uiteenlopende wetenschappelijk onderwerpen en Spinoza antwoordde. Dit duidt erop dat Spinoza al jong (nog geen 30 jaar) als een begaafde wetenschapper werd gezien. Ook met andere betrokkenen bij de oprichting van internationale genootschappen heeft hij contact: Christiaan Huygens, Leibniz. Zelf zal hij worden gevraagd hoogleraar te worden aan de universiteit van Heidelberg (de Palts) als rechtsfilosoof.
Na de publicatie van het TPT komen er veel negatieve reacties. Spinoza wordt van verschillende kanten van atheïsme beschuldigd. Niet meer alleen van de kant van de theologen, maar vooral ook van vrij veel cartesianen. Ook Oldenburg, die hem in 1665 aanmoedigde zijn gedachten op papier te zetten, laat even niets van zich horen. Pas in 1675 schrijft hij dat hij aanvankelijk ontzet was over het werk, maar dat hij inmiddels toch het idee heeft gekregen dat Spinoza niet in strijd met de ware religie wilde schrijven
.....Maar nu ik het nog eens overweeg, brengen vele dingen mij tot de overtuiging dat het verre van u is om ook maar wat te ondernemen tot schade van de ware religie en de welgefundeerde filosofie/wetenschap. Integendeel... (brief 61, van Oldenburg aan Spinoza, juni 1675)
Spinoza en Oldenburg sterven in 1677, waardoor de briefwisseling niet werd vervolgd. Spinoza’s naam is daarna feitelijk niet meer van de betiteling van ‘atheïsme’ gezuiverd. Aan de universiteiten werd meer en meer censuur toegepast bij de aanname van hoogleraren.
Ondergronds stelden vooraanstaande wetenschappers zich wèl op de hoogte van zijn werk: Locke, die echter zelf in een beklemde positie zat en (afgaand op zijn uitgever Jean Leclerc) waarschijnlijk in de verboden socianistische hoek moet worden gesitueerd. Ook Leibniz, wiens werk een nog grotere verwantschap met dat van Spinoza vertooont, deed veel moeite het werk van Spinoza onder ogen te krijgen.
Spinoza en de Republiek der wetenschappen
III. Spinoza citaten
Spinoza over staat, politiek, veilgheid, vrijheid en ontplooiing
'Het doel van de staat is vrede ofwel veiligheid' (Politiek Tractaat 5.2; vertaling Meijer: ... het doel van alle staatsregeling, dat niets anders is dan vrede en een rustig leven). Het doel van de politiek is in werkelijkheid de vrijheid' (TPT 20.6). De vrijheid heeft een ruime betekenis.
'...dat hun geest en hun lichaam veilig zijn krachten kan ontplooien en dat ze zelf vrij hun rede kunnen gebruiken, en dat zij niet door haat, toorn of list elkaar bestrijden noch elkaar wederzijds een vijandig gemoed toedragen' TPT 20.6.
Intuïtie en rede
De drie kensoorten en het denken en begrijpen, o.a. over de 'intuïtie'; de samenvatting 'de drie kensoorten en het begrijpen'
Het goede ook andere mensen toewensen
'Dat de mensch vrij zij en dat hij het goede, hetwelk hij voor zichzelf begeert, ook aan de overige menschen toewenscht'
Het nut van zijn leer
Het nut van zijn leer volgens Spinoza zèlf
Over de vrouw
Spinoza over de vrouw (alle citaten uit Ethica en PT)
Over knechtschap
Voorrede Ethica IV over de knechtschap
1.a SPINOZA'S WERK UITGEGEVEN TIJDENS ZIJN LEVEN
Naar DESCARTES' BEGINSELEN VAN DE WIJSBEGEERTE/ METAFYSISCHE GEDACHTEN (1663) is hierboven al enkele keren is verwezen. Er bestaat in bepaalde (wetenschappelijke) kringen veel belangstelling voor dit werk, mede vanwege de kritiek op Descartes. Hoewel er op veel punten instemming bestaat met Descartes' werk, roept de uiteindelijke conclusie waartoe het leidt, namelijk dat God niet bestaat (ondanks Descartes' dualisme en zijn eigen trouw aan het katholieke geloof) en het kille mechanistische wereldbeeld, weerstand op. Spinoza's werk doet de werkelijkheid geen geweld aan en laat toch ruimte voor de beleving van God. Dit past goed bij de ideeën van Constantijn Huygens, Adam Boreel, de Hartlibians en leden van de Royal Society.
THEOLOGISCH POLITIEK TRACTAATIn 1665 begint Spinoza aan het Theologisch Politiek Tractaat. Een belangrijk sociologisch-theoretisch werk o.a. vanwege de wenselijkheid van scheiding van kerk, staat en wetenschap, die Spinoza beredeneerd voorstaat. Het verschijnt bij Riewertsz in 1670 en samen met Lodewijks Meijers 'Philosophia scriptura Interpres' in 1674. Aan Oldenburg schrijft hij vanuit Voorburg over de reden om aan het werk te beginnen: 'De mening die het gewone volk over mij koestert, dat niet ophoudt mij van atheïsme te beschuldigen; ik voel me gedrongen ook die gedachte af te wenden zoveel als mogelijk is'. Hij is in een bedreigende situatie komen te verkeren toen hij door vertegenwoordigers van de gereformeerde kerk in zijn wooonplaats Voorburg publiekelijk 'een gevaarlijk instrument van de republiek' was genoemd en ziet hij zich genoodzaakt zich te verweren.
In de daarop volgende jaren komt grote aandacht voor Hobbes' 'Leviathan', wat over de staat gaat en waarvan de Nederlandse vertaling in 1668 verschijnt. Al eerder schreven Pieter de la Court (1663) en Franciscus van den Enden over de staat (1665). Verder is er sprake van toenemend oorlogsdreiging van verschillende zijden. Mogelijk kreeg dit geleidelijkaan ook een plaats in het werk. Het past bij zijn denken om hieraan ook iets te willen dòèn (met op 'praxis'-gerichte woorden; zie over TPT en praxis de close-reading van Roothaan). In ieder geval laat Spinoza zijn werk aan de Ethica geruime tijd liggen.
In het Politiek Theologisch Tractaat wordt herhaaldelijk verwezen naar Alexander de Grote in kritische zin. Hj zal hiermee indirect verwezen hebben naar Lodewijk XIV. Om op deze manier indirect te verwijzen naar een actuele situatie was heel gebruikelijk bij het theater en in de visuele kunsten. Via voorbeelden uit de Oudheid of uit de bijbel werd commentaar gegeven op actuele omstandigheden die niet met name werden genoemd, maar door de kijker makkelijk werden herkend. In TPT, 17.6 bespreekt Spinoza de wijze waarop Alexander de Grote zichzelf vergoddelijkt om zo zijn eigen doelen na te streven en als een tiran te kunnen regeren. Spinoza bepleit in zijn hele werk juist dat mensen hun eigen (gemeenschappelijke) belang nastreven en heeft daarom voorkeur voor een democratie en niet voor een monarchie.
'Laat de mensen mij maar zien als een halve God', mompelt Alexander, 'ze zullen zich voor míjn belang inzetten en dit vóór hun eigen belang laten gaan'.
Voorblad, hoofdstukindeling en Voorrede geven de uiteindelijke bedoeling aan. Ondanks de weerstand die het opriep, is het goed mogelijk dat het boek ook al een positieve uitwerking heeft gehad in de periode waarin het is geschreven. De nodige financiële bijdragen voor de strijd om de vrijheid tegen de Fransen zijn geleverd, ook vanuit 'pacifistisch'-geörienteerde kringen waarmee Spinoza en zijn uitgever veel contact hadden. Misschien heeft het invloed gehad op Petrus Valkeniers' 't Verwerd Europa (1675)'. Dit werk beïnvloedde Willem III en andere invloedrijke politici (zie boven).
1.b OPERA POSTHUMA
Na zijn dood in 1677 worden uitgegeven in de Opera Posthuma (de 'Nagelate wercken'):
Ethica,
Emendatione
Brieven
Politiek Tractaat
Rieuwertsz geeft het uit zonder vermelding van de uitgeversnaam en als plaats van uitgifte 'Hamburg'. De uitgave wordt verzorgd door Jarig Jelles en Lodewijk Meijer. In de Opera Posthuma een portret met onderschrift.
In het onvoltooide Politiek Tractaat dat Spinoza na 1672 schrijft, lijkt hij de conclusie te hebben getrokken dat de democratie, waarvoor hij in het Theologisch Politiek Tractaat had gepleit, nog op zich liet wachten. Hoe dan ook, de ene monarchie is de andere niet. In een monarchie, zo stelt hij, zou men er zo veel als mogelijk voor moeten waken dat de macht van de vorst niet tot tirannie kan vervallen en zorgen dat deze voldoende wordt ingeperkt. En bij voorbeeld: liever een volksleger, dan een huurlingenleger. Want daarmee komt de macht dichterbij de mensen-zèlf te liggen. De Opera Posthuma zijn een half jaar na verschijning verboden door de Staten van Holland en Westfriesland.
2. Spinoza en andere denkers
I. Invloeden op Spinoza
I.1 Joodse denkers
Spinoza verwijst in zijn Bijbelanalyse vaak naar Abraham Ibn Ezra (1089-1164). Deze dichter en wiskundige had een analyse gemaakt van de bijbel (Oude Testament), waarvan Spinoza veel overneemt voor zijn bijbelanalyse in het Theologisch Politiek Tractaat (uitgegeven in 1670). Van Ezra is ook de uitspraak, die sterk verwant is aan Spinoza's pan(en)theïsme.
'GOD IS HET ÉNE DAT ALLES IS. HIJ IS IN ALLES EN ALLES IS IN HEM’
Deze vooraanstaande wiskundige was, de ‘ontdekker’ van het getal NUL. Destijds betekende het een revolutie. Het is een abstract begrip, een ‘denkding’ in Spinoza’s termen. Uit brief 3 van Oldenburg blijkt dat Spinoza al in 1661 (29 jaar oud) bekend is om zijn 'meetkundige' bewijstrant, in welke trant ('ordine geometrico' ) hij later de Ethica zal schrijven, een analyse van de menselijke geest en emoties (uitgegeven in 1677) als waren het 'lijnen en vlakken'. Dit scherpe onderscheid tussen abstracte begrippen en reële verschijnselen toegepast op menselijke drijfveren en het consequent doorrederen is kenmerkend voor zijn hele werk. In het TPT bevat daarnaast in ruimere mate de beschrijving en analyse van concrete teksten (het Oude Testament) en maatschappelijke situaties.
Andere Joodse filosofen zijn Gersonides (1288 - 1344; wiskundige, Talmudist, astronoom), die spreekt over het ‘actieve verstand’; Maimonides (1135 - 1204) met wie Spinoza vooral de tegenstelling aangeeft. Een voorloper van Maimonides was Averroës (1126 - 1198; arts, filosoof, kenner van Aristoteles).
I.2 Hollandse Natuurfilosofen 16e en 17e eeuw
Amsterdamse grachtengordel, universalistische denken van natuurfilosofen als Coornhert (de innerlijke kerk) en Hugo de Groot. Remonstranten (arminianen) en doopsgezinden; collegianten.
I.3 Franciscus van den Enden
Van de Vlaamse Franciscus van den Enden leerde Spinoza Latijn, over (klassiek) theater en daarmee samenhangend: emoties en emotieleer. Klassieke filosofen: de materialistische atomisten: Epicurus, Democritus en Lucretius. Waarschijnlijk ook kennis van Plato, Aristoteles en Socrates, waarmee hij minder op heeft dan met de atomisten. Franciscus van den Enden stond in contact met (Vlaamse) uitgevers, o.a. Janssonius. Van deze uitgever heeft Spinoza verschillende uitgegeven boeken in zijn boekenkast staan. Er is een connectie met Johannes Uijtenbogaert (via diens neef), wiens stellingen uit 'Tractaet van het Ampt ende Authoriteit...' uit 1610 Spinoza grotendeels overneemt (TPT, 19 noot 10, pg 506).
(TPT, 19 noot 10, pg 506).
II. Invloed van ontwikkelingen in de wetenschap
II.1 Spinoza leefde in een periode waarin de microskoop en de teleskoop werden ontwikkeld. Deze leidden tot een revolutie door de ontdekkingen die deze mogelijk makten. Spinoza, die goed lenzen sleep, was zelf betrokken bij deze ontwikkelingen.
II.2 Daarnaast werden nieuwe wetenschappelijke methoden geformuleerd door Bacon en Descrates. Aanvullend heeft Spinoza eigen methoden van onderzoek.
III. Medestanders
- Spinoza had in Amsterdam een groep waarmee hij de hoofdstukken van de Ethica besprak (voordat deze was uitgegeven).
- Deze stond dichtbij de uitgeversgroep van Riewertsz., die Spinoza alle steun verleende.
- Waarschijnlijk had hij ook de steun en aanmoediging van netwerken van Constantijn Huygens, Louis de Geer, die weer contacten hadden naar de invloedrijke Amsterdamse uitgevers.
- Tot 1670 had Spinoza een goede naam en contacten onder (internationale) wetenschappers.
- Ook bij Adriaan Koerbagh is de invloed zichtbaar van Ibn Ezra en Coornhert (deze heeft werken van beide in de boekenkast staan). En eendaarmee samengaande kijk op de wereld, die leidt tot 'anti-trinitarianisme' en het door de Staten verboden 'socianisme'.
- Grote overeenkomsten met Spinoza's denken zijn zichtbaar in het werk van de latere Verlichtings-wetenschappers John Locke en Gottfried Wilhelm Leibniz.
Spinoza en de 'Internationale Republiek der wetenschappen' gaat over Spinoza's internationale erkenning als wetenschapper.
- Vanaf 1660 krijgt Spinoza binnen de internationale Republiek erkenning; Spinoza krijgt in 1673 een uitnodiging hoogleraar te worden in Heidelberg (met de progressieve deelstaat de Palts, waar ook socianen zich konden vestigen, heeft de Republiek een goede connectie) aan de faculteit van rechtswetenschapper VON PUFENDORF (rechts). Dit duidt erop dat Spinoza in zijn tijd ook als rechtswetenschapper werd gezien. De meeste andere universiteiten zijn er huiverig voor Spinoza een leerstoel aan te bieden. Overigens neemt Spinoza de leerstoel niet aan.
III. Verschilpunten met andere filosofen, tijdgenoten en vrienden
Om snel zicht te krijgen op Spinoza’s denken is informatief te zien hoe hij verschilpunten met anderen formuleert
Maimonides
Spinoza noemt vaker filosofen, als hij het op een bepaald punt niet met hen eens is, dan wanneer hij het met hen eens is; Maimonides wordt door hem vaak genoemd, omdat hij het niet eens is met diens opvatting over de verhouding wetenschap en godsdienst. Maimonides vindt dat de wetenschap de godsdienst door nieuwe inzichten zou moeten herschrijven. Spinoza bepleit een scheiding tussen beiden (verschillende passages en hoofdstuk 15, waarin ‘Aangetoond wordt dat de theologie niet dienstbaar is aan de rede noch de rede aan de theologie, in welke zin wij gezag toekennen aan de heilige Schrift’ in de TPT ).
Bacon en Descartes
Zie rechts. Spinoza zet de verschillen uiteen in brief 2.3 en 2.4 aan Oldenburg.
Een andersoortig verschil met Descartes spreekt uit de Voorrede van Ethica V. Hierin hekelt Spinoza Descartes, die dacht dat de zetel van de ziel in de pijnappelklier zit. Echter...., hierin blijkt Descartes wel goed in de richting te hebben gezeten, aangezien nu meer bekend is van deze klier. Deze scheidt melatonine af, waardoor de slaap wordt ingezet. In de slaap komen de ervaringen onbewust samen en worden (in het onderbewuste) opnieuw geordend. In deze zin kan wel gesproken worden dat de materiële ondergrond van de ziel daar schuilt. Ook het idee dat er stoffen door het bloed klotsen, is nu niet meer vreemd. We weten dat hormonen als signaalstoffen door het lichaam gaan en dat ervaringen door signaalstoffen worden teruggerapporteerd aan het brein. Op dit punt blijkt Spinoza een kind van de stand van de wetenschap en in de Republiek te zijn geweest, die nog vooral zoekt naar krachten; een periode in de wetenschap die door Newton zal worden afgerond. Omdat Spinoza natuurkundige ideeën toepast op de manier waarop de hersenen werken, is zin beschrijving van de emoties vaak wat houterig; maar dit doet niet echt afbreuk aan zijn 'philosophie' als totaal. Vaak genoeg geeft hij aan niet alles te weten. Het zal niet toevallig zijn dat de fysioloog Stensen met het werk van Spinoza naar het Vaticaan is gestapt, die het in de ban deed.
Lodewijk Meijer
Net als Maimonides legt Meijer voor Spinoza te veel het primaat bij de rede in de verhouding wetenschap en theologie: volgens hem is de Rede de ware uitlegster van de Schrift. Hiermee zal Spinoza net als Van den Enden (deze is minder tegen de godsdienst als wel wordt aangenomen en zal waarschijnlijk vanuit dezelfde motivering als Vondel wat beider lidmaatschap van de Katholieke verklaart) in het conflict dat ontstaat in de leiding van de Amsterdamse Schouwburg (waarin o.a. Vondel uit het bestuur wordt gezet) mogelijk meer aan de kant van Vondel hebben gestaan dan aan die van Lodewijk Meijer.
Thomas Hobbes
(1588 - 1679)In brief 50 aan Jarig Jelles: 'wat de staatkunde betreft, het verschil tussen Hobbes en mij, bestsat hierin, dat ik het natuurrecht altijd onverkort laat gelden, en dat in mijn opvatting de hoogste overheid inn iedere staat niet meer echt over haar onderdanen toekomt dan naar de mate van de macht waarmee zij de onderdaan overtreft, hetgeen in de natuurlijke staat altijd het geval is'.
Toelichting Akkerman; Hubbeling: Spinoza's uitgangspunten zijn wel dezelfde als die van Hobbes (ook hij ziet de mens in de natuurstaat als een wolf ten opzichte van zijn medemens), maar hij komt tot heel andere conclusies: de mens ontwikkelt nl. al spoedig een natuurlijk gevoel van sympathie voor zijn medemensen, waardoor hij een 'animal sociale' wordt. in tegenstelling tot Hobbes verdedigt Spinoza de democratie; hij legt er de nadruk op dat de staat de vrijheid van meningsuiting toch niet blijvend kan onderdrukken.
Adriaan Koerbagh
Spinoza verschilt waarschijnlijk op het punt van het huwelijk, dat 'mensen van de Rede' aangaan (waarschijnlojk vindt hij dit in overstemming met de natuur van de mens), terwijl Adriaan Koerbagh ongehuwd samenleefde. Ook gaat bij Spinoza veiligheid in de staat vóór en Ook gaat bij Spinoza veiligheid in de staat vóór en dient men niet de machthebbers voor de voeten te lopen door onrust te creëren. Spinoza was daarom voorzichtiger bij het uitgeven van zijn boeken en in de taal waarin dat gebeurde dan Adriaan Koerbagh (die overigens meer in een niet te stuiten proces lijkt te zijn beland dan wellicht tegen de zin van de machthebber zijn schokkende werk uit te willen geven).
Hugo de Groot
Hoewel Spinoza's denken in veel opzichten lijkt op dat van Hugo de Groot, wijst Akkerman e.a. op een verschil in noot 10 bij TPT, hoofdstuk 19. Grotius invalshoek is strikt juridisch en niet politiek: Grotius maakt sterk onderscheid tusssen internae en extrnae actiones en stelt dat alleen de louter interne handellingen (gedachten) niet onder de overheidsbemoeienis vallen, omdat ze nu eenmaal niet bestraft kunnen worden. Maar zodra zij uitmonden in externae acrtiones (ook gedachten blijkbaar die geuit worden) vallen zij wel degelijk onder het gezag van de overheid. Volgens Spinoza moet de overheid zich van alle bemoeienissen met zowel 'meningen' (opiniones) als openbare uiting en verbreiding daarvan geheel onthouden.
3. Wetenschappers en de relatie tot God
Ook anderen zochten als Spinoza naar de kennis van de (eigen) geest: Niels Stensen, John Locke en Swammerdam. Zie hierover de samenvatting van 'Gevaarlijke kennis'. Sommigen in het bijzonder naar God en de moraal: Leibniz, Kircher, Nicolaas Witsen vroegen zich af ‘waar komt het idee God vandaan’; 'is het christelijk geloof superieur of niet?' Swammerdam komt in een geloofskrisis en ontmoet Antoinette Bourignon, die pretendeert ‘God’ te kennen. Zij lijkt enige tijd een antwoord te kunnen geven op zijn eigen zoeken; een zoektocht, naar zekerheid in een persoonlijke rechtstreekse relatie met God), die ook door andere wetenschappers wordt ondernomen, zoals onder meer Anna Maria van Schurman (die bij De Labadie, haar geestelijke leidsman, een onoverwinnelijke kracht ondervond. Het was dan of ze werd omgeven door een groot zuver licht en ze voelde 'salvige aangenaamheit en zoetigheit') en bestuurder Coenraat van Beuningen (die steun zocht bij Gichtel, die zich baseert op Böhme). Ook in Engeland wordt Bourguignon in het engels door Boyle uitgegeven.
Uit het voorgaande wordt waarschijnlijk duidelijk dat Spinoza op basis van zijn teksten geen atheist in de huidige betekenis kan worden genoemd en geen 'ongodist' in de eigen tijd .
brnsoc. Waarom werd Spinoza dan vaak atheist genoemd, ondanks dat hij zich daar in zijn werken en brieven regelmatig tegen te weer stelt en met wetenschappelijke precisie formuleert?
Aanvankelijk zocht ik het antwoord vooral erin, dat in deze periode verschillende landen hun eigen 'vorstelijke' wetenschappelijke academies oprichten, waar 'gevaarlijke kennis' buiten de deur werd gehouden. Tot deze gevaarlijke wetenschappers werd Spinoza gerekend. Bekennen dat je spinozist was, impliceerde voor een solliciterende Leidse hoogeleraar een afwijzing, zie het voorbeeld van Burchard de Volder, die op aanraden van Hudde daar dan maar over loog bij zijn benoeming in 1670.
De boeken van Kooijmans over anatomen 'Gevaarlijke kennis, inzicht in angst in de dagen van Jan Swammerdam' en 'De doodskunstenaar', die vooral de situatie in 17e-eeuws Amsterdam beschrijven, laten zien dat Spinoza ook daar al eerder in verschillende kringen (b.v. Ole Borch) als (bijna-)'atheist' te boek staat, ondanks dat men zijn werk niet kent. Dit lijkt ermee te maken te hebben, dat men hem vereenzelvigt met de kringen rond Lodewijk Meijer en van den Enden. Echter, dat Meijer redacteur is voor Riewertsz, betekent niet dat zij in alles geestverwanten waren. Integendeel, er wordt door o.a. door Akkerman, Thijssen-Schoute en biograaf Willem Meijer op het verschil gewezen in opvatting van beiden over de verhouding wetenschap en theologie. Meijer: 'In de laatste jaren, na Spinoza's vertrek uit Rijnsburg, komen geene brieven aan Meyer meer voor. Diens rationalistische schriftverklaring was geheel in strijd met de objectieve en historische van Spinoza. Meyers boek : Philosophia Scripturae Interpres (1666) werd openlijk weerlegd door de Tractaten Theologus-Politicus en dit is reeds voldoende om hun verwijdering van elkander te verklaren".
Waar de cartesiaan Meijer denkt dat de wetenschap de theologie moet verbeteren, geeft Spinoza ze beiden een eigen plaats. Dit duidt op een andere kijk op de rol van de godsdienst en vooral ook op de wijze waarop de mensen tot deugdzaam gedrag komen. De historische studie voor de 'a'damse spinozawandeling' toont dat verschil, bij voorbeeld in de idealen van NIL (eer boven liefde) en de tegenstelling tussen Rembrandt en NIL (zie bij vootbeeld.Onverdragelijklelik: hetrealismevandeHolandsehistorieschilderkunst vande17de eeuw van A. Blankert).
.
De anonieme uitgaven van Spinoza's en Lodewijk Meijers boeken, waarvan Meijers boek in het nederlands in 1667 en ook nog eens beiden in het latijn in één band in 1674, heeft de onduidelijkheid waarschijnlijk alleen maar vergroot. Spinoza blijkt dichter te staan bij anderen, die weliswaar de cartesiaanse methode onderschrijven, maar kritiek houden op diens te mechanistische voorstelling van zaken, zoals Comenius, Serrarius en bij voorbeeld Constantijn Huygens. En idee hebben van de menselijke natuur en de menselijke kenvermogens.
In de verder uiterst informatieve en prettig-leesbare boeken (waaronder een geschiedenis-prijswinner 2008) van Kooijmans wordt dit atheistische en rationalistische beeld van Spinoza niet van commentaar voorzien maar overgenomen. Kooijmans is beslist hierin niet de enige. Met de te algemene begrippen 'atheïstisch' en 'rationalistisch' is het moeilijk Spinoza's denken begrijpelijk over te brengen. Men heeft dan dezelfde tekortkomingen als Descartes en Bacon (uit de briljante brief 2.3 en 2.4, die Spinoza op 30-jarige leeftijd schreef): 'ze hebben niet begrepen wat de ware natuur van de menselijke geest is'. Waaronder dat, de mens van nature geneigd is tot abstractie; en de mens de abstractie soms ten onrechte een empirische inhoud geeft.
Begrijpen wat Spinoza bedoelde met de derde kensoort (de intuïtie) zou de algemene begrippen 'atheïstisch' en 'rationalistisch' realistisch kunnen invullen. Dan wordt Spinoza's werk een stuk makkelijker te begrijpen.