De drie kensoorten en het denken en begrijpen


Citaten van Spinoza over de drie kensoorten en over het denken uit de Korte verhandeling (KV), de Ethica (Eth), Verbetering van het verstand (TIE, Tractatus de intellectus emendatione) en het Theologisch Politiek Tractaat (TPT) en Briefwisseling (Brief), waarbij grotendeels de KV en verwijzingen van hertaler Jan Knol (meestal de Ethica) zijn gevolgd (II) plus samenvatting (I). Verwezen wordt naar Dirck Volkcertsz. Coornhert, Ibn Ezra en Francis Bacon.

N.B. Soms maakt Spinoza een vierdeling tussen de kensoorten door een tweedeling binnen de eerste kensoort; in dat geval zijn hieronder de eerste twee samengenomen.


I. SAMENVATTING OP BASIS VAN CITATEN

Het doel is onze natuur, die we immers willen vervolmaken, zo nauwkeurig mogelijk te kennen en van de Natuur zoveel als nodig is. TIE 18,19; TIE 25

Spinoza onderscheidt drie kensoorten, manieren van kennen (Eth II, 40 02):
1. verbeelding,
2. ratio (vaak oorzaak en gevolg-verbanden, dichtbij wetenschap),
3. intuïtieve kennis

1. verbeelding: geeft vage kennis
2. ratio: geeft zekere, ware kennis, maar niet (per se) adequaat
3. intuïtie: geeft ware en adequate kennis

Behalve de eerste twee soorten van kennis bestaat er een derde, welke ik het ‘intuïtieve weten’ zal noemen. Deze soort van kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God tot adequate kennis van het wezen der dingen, II, 40. N.B. Spinoza verstaat onder adequaat, dat iets in overeenstemming is met de eiegn natuur (II, definitie 1 Ik noem een oorzaak adequaat, wanneer haar uitwerking helder en duidelijk uit haarzelf kan worden verklaard).

Hierop komt hij in Ethica V terug terug. Hier is sprake van een herordening van de geest in verschillende stappen, die een combinatie zijn van intuitivo en rede, V, 20, waardoor de aanvankelijk op basis van toeval tot stand gekomen onsystematische associaties van de verbeelding geleidelijkaan zijn vervangen door samenhangende kennis met algemeen erkende begrippen en oorzakelijke verbanden. Pas als deze kennis voortkomt uit de begeerte tot begrijpen, dan kan deze een tegenwicht vormen tegen de knechtschap van de kennis voortkomend uit de wisselvallige aandoeningen. 


De Rede en kennis van de tweede soort brengt Spinoza in verband met: Eth II, 40, opm II  …dat wij algemeen erkende begrippen en juiste voorstellingen van eigenschappen der dingen bezitten, Eth II, 40.2;  en met het leggen van oorzaak en gevolgverbanden, ..... en dat gebeurt telkens wanneer we op grond van een of ander gevolg tot een oorzaak besluiten, of wanneer op grond van iets algemeens wordt aangenomen dat deze een bepaalde oorzaak moet hebben, TIE 18, 19; men moet tot op zeker hoogte toegeven dat ze ons een idee geeft van het ding en ook dat de conclusie foutloos kan plaats vinden; maar toch zal het op zichzelf geen middel zijn om onze volmaaktheid te verwerven, TIE 26 Eth IV,

Eth IV, 26... Maar het wezen van de Rede is niet anders dan onze Geest zelf, voorzover hij helder en duidelijk begrijpt … is ook dit streven naar begrip de eerste en enige grondslag van de Deugd. Wij zullen dan ook niet ter wille van een of ander doel er naar streven de dingen te begrijpen. Integendeel, voorzover hij redelijk denkt, kan de Geest niets voor goed houden dan alleen wat tot begrip leidt.

We hebben ervaren dat de rede ons niet echt gelukkig kan maken, maar kennis uit de derde kensoort wel. De derde kensoort komt uit een directe openbaring van het object zelf aan onze geest; dit hebben we b.v. gemerkt over ons eigen lichaam. KV II, 22, 1;  zie Opm 3 brnsoc.


Als mens kunnen we denken en gaan we steeds meer begrijpen op basis van ervaring en worden we steeds meer bewust, dat als het object heerlijk en goed is, onze geest er noodzakelijk (als vanzelf) mee wordt verenigd. Kennis veroorzaakt liefde. Als wij God  (ofwel de wetten van de Natuur en onze eigen natuur) kennen, al is het maar enigszins, als allerheerlijkste en allerbeste, moeten we ons noodzakelijk met hèm (hèn) verenigen en dan veroorzaakt dit liefde en rust. Niet dat wij hem/hen exact moeten kennen zoals hij is/zij zijn. Om ermee verenigd te zijn is énige kennis voldoende. KV II, 22, 2 Als we ons deze effecten bewust worden, zeggen we terecht wedergeboren te zijn, …Te meer mag dit wedergeboorte worden genoemd omdat pas uit deze liefde en vereniging een eeuwig en onveranderlijke stabiliteit volgt. KV II, 22, 7.

 

Hoe beter wij de bijzondere dingen begrijpen, des te beter begrijpen wij God (Eth V, 24).
Over adequate kennis van de intuïtie: …aan welk soort perceptie we de voorkeur moeten geven... alleen deze manier (de intuitivo) begrijpt de adequaete essentie van een ding en doet dat bovendien zonder enig risico van fouten. Deze hebben we derhalve bij uitstek nodig. Hoe deze manier ons in staat stelt om de dingen die we nog niet kennen op deze manier te begrijpen en langs de kortste weg, zullen we verklaren, TIE (vert Verbeek) 26

 

Het hoogste streven en de hoogste deugd van de Geest is de dingen te begrijpen met de derde soort van kennis (Bewijs De derde soort van kennis gaat uit van de adaequate voorstellingen van enig attribuut van God en komt zo tot een adequate kennis van het wezen der dingen), Eth V, 25. De geestelijke Liefde van de Geest tot God is de Liefde van God zelf, waarmee God zichzelf liefheeft, niet voorzover hij oneindig is, maar voorzover hij zich in het wezen van de menselijke geest, beschouwd onder het gezichtspunt van de eeuwigheid, openbaart (Eth V, 36)

 

Uit de vereniging van onszelf met de natuur kan (het verlangen naar) de menselijke vrijheid begrepen worden, namelijk om in zichzelf en buiten zichzelf effecten te produceren die met haar (de natuurwetten) overeenkomen. Een stabiele realiteit die de intuïtie door haar directe vereniging met God-Natuur ontvangt. KVII, 22,3, KV II 16, 9. Hierbij is de ervaring belangrijker dan informatie erover van buitenaf KV II.3.

Dus is hij noodzakelijkerwijs het meest volmaakt en heeft het meest deel aan de hoogste gelukzaligheid, die verstandelijke kennis van God, een allervolmaakst zijnde immers, bovenal liefheeft en daarin de allermeeste vreugde vindt. HIierop komt dus ons hoogste goed en onze zaligheid neer: op kennis en liefde van God. De middelen die dit hoogste doel van alle menselijke handelingen, te weten God zelf voor zover er een idee van hem in ons is, eist, kunnen geboden Gods genoemd worden, aangezeien ze ons als het ware door God zelf, voor zover hij in onze geest bestaat, worden opgelegd, en zodoende kan men het levensplan dat op dat doel gericht is, heel goed goddelijke wet noemen, TPT 4.4

 

Op de vraag in brief 37 van Johannes Bouwmeester, of er een methode is waarmee wij bij het denken over de meest verheven dingen steeds verder kunnen gaan, is Spinoza's antwoord: 'het is voldoende een korte beschrijving op te stellen van de geest of zijn voorstellingen op de wijze waarop Bacon dat leert. Hiervoor een voortdurend nadenken, een zeer standvastig karakter en een grote doelbewustheid vereist is. Om dit alles te hebben is het in de eerste plaats nodig de manier van leven naar een plan in te richten en zich een bepaald doel voor ogen te stellen'. Br 37.2-5

 

De ware methode bestaat bij voorkeur in de kennis van het zuivere verstand en zijn natuur en wetten. Om deze kennis te verwerven is het bovenal noodzakelijk onderscheid te maken tussen verstand en verbeelding, anders gezegd tussen ware ideeën en de overige, namelijk de fictieve, onware, twijfelachtige en in het algemeen alle ideeën die alleen van het geheugen afhangen. Br 37.4

Om in staat te zijn uit de verschillende perceptes de juiste te kiezen is het nodig om kort samen te vatten wat we moeten doen om ons doel te bereiken. Dat is:
1. dat we onze natuur, die we immers willen vervolmaken zo nauw keurig mogelijk kennen en van de natuur zoveel als nodig is
2. dat we op grond daarvan nauwkeurig de verschillen, overeenkomsten en strijdigheden van de dingen zien
3. dat we goed begrijpen welke veranderingen de dingen kunnen ondergaan en welke niet
4. dat we dit weer vergelijken met de natuur en de vemogens van de mens, TIE 25

 

En als we dat alles weten zal allicht duidelijk worden wat de hoogste volmaaktheid is die de mens kan bereiken, TIE 25

Voor ons ware geluk en rust hoeven we alleen ons eigen voordeel te behartigen. Iets dat in alle opzichten heel natuurlijk is. Omdat we bij het najagen van zinnelijk genot, wellust en wereldse dingen ervaren dat we daarin meer ongeluk dan geluk vinden, geven we de voorkeur aan de leiding van ons verstand…… KV II 26.5.

 

Opmerkingen

brnsoc.Opm. 1: Hier blijkt (weer) de overeenkomst met de ideeën van D.V. Coornhert: ....Daarvoor is nodig dat hij zich oefent in het goede en met vrije wil zijn leven voortdurend ten goede stuurt. De vrije wil zal de beste beslissingen nemen als zij zich kan baseren op een waar en oprecht oordeel. .... Als het oordeel zich laat leiden door de 'overste reden' en de 'ware wetenschap'.

brnsoc.Opm. 2: Het is lastig uit te maken wat bij Spinoza het verschil is tussen de kensoorten, het denken, het verstand. Uit de titel van Ethica V en de en een passage uit Voorrede V is mogelijk het verschil af te leiden tussen verstand en rede (het verstand omvat méér dan de ratio):
Eth V titel Over de macht van het verstand of menselijke vrijheid.
Eth V Voorrede …over de macht van de Rede, aantonen wat de Rede tegenover de aandoeningen vermag..
Spinoza verstaat onder 'mensen die de rede' volgen, mensen die door redelijk denken, zijn gaan begrijpen dat adequate voorstellingen omtrent de eigen natuur,  er toe leiden dat de macht van de aandoeningen (ofwel de menselijke knechtschap, titel Ethica IV) kunnen worden omgebogen naar de menselijke vrijheid (titel Ethica V). 

brnsoc.Opm 3: De derde kensoort is te identificeren in gewone hersen-processen en hoeft niet als iets mystieks te worden beschouwd