De drie kensoorten/ het denken/ begrijpen
I. DOEL VAN HET KENNEN (VAN HET KENNEN)
Het doel is onze natuur, die we immers willen vervolmaken, zo nauwkeurig mogelijk te kennen en van de Natuur zoveel als nodig is. TIE 18,19; TIE 25
II. SAMENVATTING OP BASIS VAN CITATEN (zie onder bij III)
Spinoza onderscheidt drie kensoorten, manieren van kennen (Eth II, 40 02):
1. verbeelding,
2. ratio (vaak oorzaak en gevolg-verbanden, dichtbij wetenschap),
3. intuïtieve kennis
1. verbeelding: geeft vage kennis
2. ratio: geeft zekere, ware kennis, maar niet (per se) adequaat
3. intuïtie: geeft ware en adequate kennis
Behalve de eerste twee soorten van kennis bestaat er een derde, welke ik het ‘intuïtieve weten’ zal noemen. Deze soort van kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God tot adequate kennis van het wezen der dingen, II, 40.
N.B. Spinoza verstaat onder adequaat, dat iets in overeenstemming is met de eigen natuur (II, definitie 1 Ik noem een oorzaak adequaat, wanneer haar uitwerking helder en duidelijk uit haarzelf kan worden verklaard).
Op het voortschrijdende proces komt hij in Ethica V terug terug. Hier is sprake van de mogelijkheid van een herordening van de geest in verschillende stappen, die een combinatie zijn van intuitivo en rede (V, 20), waardoor de aanvankelijk op basis van toeval tot stand gekomen onsystematische associaties van de verbeelding geleidelijkaan zijn vervangen door samenhangende kennis met algemeen erkende begrippen en kennis van oorzakelijke verbanden.
N.B. Pas als deze kennis voortkomt uit de begeerte tot begrijpen, dan kan deze een tegenwicht vormen tegen de knechtschap van de kennis voortkomend uit de wisselvallige aandoeningen, welke in de hoofdstukken voorafgaand aan hoofdstuk V uitgebreid aan de orde komt.
De Rede en kennis van de tweede soort brengt Spinoza in verband met: Eth II, 40, opm II …dat wij algemeen erkende begrippen en juiste voorstellingen van eigenschappen der dingen bezitten, Eth II, 40.2; en met het leggen van oorzaak en gevolgverbanden, ..... en dat gebeurt telkens wanneer we op grond van een of ander gevolg tot een oorzaak besluiten, of wanneer op grond van iets algemeens wordt aangenomen dat deze een bepaalde oorzaak moet hebben, TIE 18, 19;
We hebben ervaren dat de rede ons niet echt gelukkig kan maken, maar kennis uit de derde kensoort wel. De derde kensoort komt uit een directe openbaring van het object zelf aan onze geest; dit hebben we b.v. gemerkt over ons eigen lichaam. KV II, 22, 1; zie Opm 3
N.B. De rede is niet direct verbonden met geluk en emoties, maar de intuitivo wel.
Men moet tot op zeker hoogte toegeven dat ze ons een idee geeft van het ding en ook dat de conclusie foutloos kan plaats vinden; maar toch zal het op zichzelf geen middel zijn om onze volmaaktheid te verwerven, TIE 26 Eth IV.
N.B. Want het gebruik van de ratio hoeft niet per se deel te zijn van een begeerte tot begrijpen van iemand die 'door de Rede wordt geleid' .
Eth IV, 26... Maar het wezen van de Rede is niet anders dan onze Geest zelf, voorzover hij helder en duidelijk begrijpt … is ook dit streven naar begrip de eerste en enige grondslag van de Deugd. Wij zullen dan ook niet ter wille van een of ander doel er naar streven de dingen te begrijpen. Integendeel, voorzover hij redelijk denkt, kan de Geest niets voor goed houden dan alleen wat tot begrip leidt.
N.B. De menselijke geest is in staat bepaalde dingen helder en duidelijk te begrijpen. Van belang voor Spinoza is niet de dingen te begrijpen voor een doel (anders dan de 'vervolmaking'), maar te houden van dat wat tot begrip leidt.
Als mens kunnen we denken en gaan we steeds meer begrijpen op basis van ervaring en worden we steeds meer bewust, dat als het object heerlijk en goed is, onze geest er noodzakelijk (als vanzelf) mee wordt verenigd. Kennis veroorzaakt liefde. Als wij God (ofwel de wetten van de Natuur en onze eigen natuur) kennen, al is het maar enigszins, als allerheerlijkste en allerbeste, moeten we ons noodzakelijk met hèm (hèn) verenigen en dan veroorzaakt dit liefde en rust. Niet dat wij hem/hen exact moeten kennen zoals hij is/zij zijn. Om ermee verenigd te zijn is énige kennis voldoende. KV II, 22, 2 Als we ons deze effecten bewust worden, zeggen we terecht wedergeboren te zijn, …Te meer mag dit wedergeboorte worden genoemd omdat pas uit deze liefde en vereniging een eeuwig en onveranderlijke stabiliteit volgt. KV II, 22, 7.
Hoe beter wij de bijzondere dingen begrijpen, des te beter begrijpen wij God (Eth V, 24).
Over adequate kennis van de intuïtie: …aan welk soort perceptie we de voorkeur moeten geven... alleen deze manier (de intuitivo) begrijpt de adequaete essentie van een ding en doet dat bovendien zonder enig risico van fouten. Deze hebben we derhalve bij uitstek nodig. Hoe deze manier ons in staat stelt om de dingen die we nog niet kennen op deze manier te begrijpen en langs de kortste weg, zullen we verklaren, TIE (vert Verbeek) 26
Het hoogste streven en de hoogste deugd van de Geest is de dingen te begrijpen met de derde soort van kennis (Bewijs De derde soort van kennis gaat uit van de adaequate voorstellingen van enig attribuut van God en komt zo tot een adequate kennis van het wezen der dingen), Eth V, 25. De geestelijke Liefde van de Geest tot God is de Liefde van God zelf, waarmee God zichzelf liefheeft, niet voorzover hij oneindig is, maar voorzover hij zich in het wezen van de menselijke geest, beschouwd onder het gezichtspunt van de eeuwigheid, openbaart (Eth V, 36)
Uit de vereniging van onszelf met de natuur kan (het verlangen naar) de menselijke vrijheid begrepen worden, namelijk om in zichzelf en buiten zichzelf effecten te produceren die met haar (de natuurwetten) overeenkomen. Een stabiele realiteit die de intuïtie door haar directe vereniging met God-Natuur ontvangt. KVII, 22,3, KV II 16, 9. Hierbij is de ervaring belangrijker dan informatie erover van buitenaf KV II.3.
N.B. Het vrijheidsverlangen is het verlangen ideeën en daden 'te produceren', die bij onze eigen aard horen. En die we liefst uit eigen ervaring ontwikkelen en die (waar mogelijk) niet van buitenaf komen.
Dus is hij noodzakelijkerwijs het meest volmaakt en heeft het meest deel aan de hoogste gelukzaligheid, die verstandelijke kennis van God, een allervolmaakst zijnde immers, bovenal liefheeft en daarin de allermeeste vreugde vindt. HIierop komt dus ons hoogste goed en onze zaligheid neer: op kennis en liefde van God. De middelen die dit hoogste doel van alle menselijke handelingen, te weten God zelf voor zover er een idee van hem in ons is, eist, kunnen geboden Gods genoemd worden, aangezeien ze ons als het ware door God zelf, voor zover hij in onze geest bestaat, worden opgelegd, en zodoende kan men het levensplan dat op dat doel gericht is, heel goed goddelijke wet noemen, TPT 4.4
Op de vraag in brief 37 van Johannes Bouwmeester, of er een methode is waarmee wij bij het denken over de meest verheven dingen steeds verder kunnen gaan, is Spinoza's antwoord: 'het is voldoende een korte beschrijving op te stellen van de geest of zijn voorstellingen op de wijze waarop Bacon dat leert. Hiervoor een voortdurend nadenken, een zeer standvastig karakter en een grote doelbewustheid vereist is. Om dit alles te hebben is het in de eerste plaats nodig de manier van leven naar een plan in te richten en zich een bepaald doel voor ogen te stellen'. Br 37.2-5
De ware methode bestaat bij voorkeur in de kennis van het zuivere verstand en zijn natuur en wetten. Om deze kennis te verwerven is het bovenal noodzakelijk onderscheid te maken tussen verstand en verbeelding, anders gezegd tussen ware ideeën en de overige, namelijk de fictieve, onware, twijfelachtige en in het algemeen alle ideeën die alleen van het geheugen afhangen. Br 37.4
Om in staat te zijn uit de verschillende perceptes de juiste te kiezen is het nodig om kort samen te vatten wat we moeten doen om ons doel te bereiken. Dat is:
1. dat we onze natuur, die we immers willen vervolmaken zo nauw keurig mogelijk kennen en van de natuur zoveel als nodig is
2. dat we op grond daarvan nauwkeurig de verschillen, overeenkomsten en strijdigheden van de dingen zien
3. dat we goed begrijpen welke veranderingen de dingen kunnen ondergaan en welke niet
4. dat we dit weer vergelijken met de natuur en de vemogens van de mens, TIE 25
En als we dat alles weten zal allicht duidelijk worden wat de hoogste volmaaktheid is die de mens kan bereiken, TIE 25
Voor ons ware geluk en rust hoeven we alleen ons eigen voordeel te behartigen. Iets dat in alle opzichten heel natuurlijk is. Omdat we bij het najagen van zinnelijk genot, wellust en wereldse dingen ervaren dat we daarin meer ongeluk dan geluk vinden, geven we de voorkeur aan de leiding van ons verstand…… KV II 26.5.
brnsoc.Opm: Hier blijkt (weer) de overeenkomst met de ideeën van D.V. Coornhert: ....Daarvoor is nodig dat hij zich oefent in het goede en met vrije wil zijn leven voortdurend ten goede stuurt. De vrije wil zal de beste beslissingen nemen als zij zich kan baseren op een waar en oprecht oordeel. .... Als het oordeel zich laat leiden door de 'overste reden' en de 'ware wetenschap'.
brnsoc.Opm: Het is lastig uit te maken wat bij Spinoza het verschil is tussen de kensoorten, het denken, het verstand. Uit de titel van Ethica V en een passage uit Voorrede V is mogelijk het verschil af te leiden tussen verstand en rede (het verstand omvat méér dan de ratio):
Eth V titel Over de macht van het verstand of menselijke vrijheid.
Eth V Voorrede …over de macht van de Rede, aantonen wat de Rede tegenover de aandoeningen vermag. Spinoza verstaat onder 'mensen die de rede' volgen, mensen die door redelijk denken, zijn gaan begrijpen dat adequate voorstellingen omtrent de eigen natuur er toe leiden dat de macht van de aandoeningen (ofwel de menselijke knechtschap, titel Ethica IV) kunnen worden omgebogen naar de menselijke vrijheid (titel Ethica V).
brnsoc.Opm: De derde kensoort is te identificeren in gewone hersen-processen en hoeft niet als iets mystieks te worden beschouwd.
II. CITATEN
1. De drie kensoorten
N.B. Soms maakt Spinoza een vierdeling tussen de kensoorten door een tweedeling binnen de eerste kensoort; in dat geval zijn hieronder de eerste twee samengenomen.
In de Korte Verhandeling (hert. Jan Knol) II.1
De ideeën kunnen worden onderverdeeld in 3 kensoorten
1. waan, (imaginatio, opinio),
2. waar geloof (ratio),
3. klare kennis (helder en duidelijke kennis; intuiitie intuitio)
Ethica (vert Nico van Suchtelen) II (aard en oorsprong van de Geest) 40 02
1. Kennis van de eerste soort, mening ofwel verbeelding *: …..wij velerlei waarnemen en dat we algemene begrippen vormen uit 1. bijzondere dingen, die door de zintuigen gebrekkig en verward en ongeordend aan het verstand worden voorgesteld: kennis berustend op vage ervaring en 2 uit tekens, bij voorbeeld omdat wij ons bij het horen of lezen van sommige woorden de dingen herinneren en ons voorstellingen vormen….
2. Rede; kennis van de tweede soort: …dat wij algemeen erkende begrippen en juiste voorstellingen van eigenschappen der dingen bezitten
3. Intuïtieve weten. Deze soort van kennis schrijdt voort van de adequaete voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God tot adequate kennis van het wezen der dingen
* Eth 17 opm ..Wij zullen voortaan, om ons aaan het spraakgebruik te houden die indrukken van het menselijk Lichaam, waarvan de voorstellingen uitwendige voorwerpen als aanwezig doen zien, beelden van de dingen noemen, hoewel zij eigenlijk nièt de gedaante van de dingen zelf weerlgeven. En wanneer de Geest de voorwerpen op deze wijze beschouwt zullen we zeggen dat hij ze verbeeldt. Ik zou nu hier, om alvast aan te duiden wat dwaling is, willen opmerken dat de verbeeldingen van de Geest op zichzelf beschouwd generlei dwaling bevatten, ofwel dat de Geest niet dwaalt omdat hij zich eist verbeeldt, doch alleen voorzover hem daarbij de voorstelling ontbreekt welke het bestaan van de dingen, die hij aanwezig denkt, uitsluit.*
TIE (Verhandeling over de verbetering van het verstand),18, 19
Percepties, waarop ik mij tot nog toe gebaseerd heb om iets met zekerheid te beweren of te ontkennen, niet alleen om daaruit de beste keuze te maken maar ook om een begin te maken met de kennis van mijn natuur, die ik mij immers had voorgenomen om te vervolmaken:
1. percepties op grond van wat we horen of op grond van een ander willekeurig teken ofwel perceptie op grond van een vage herinnering, dat is op grond van een ervaring die niet door het verstand wordt bepaald … product van het toeval…… we twijfelen er niet aan omdat we geen precieze ervaring hebben die ermee in strijd is
2. of het is een perceptie die tot stand komt doordat tot de essentie van iets besloten wordt op grond van niets anders, maar niet adequaat- en dat gebeurt telken wanneer we op grond van een of ander gevolg tot een oorzaak besluiten, of wanneer op grond van iets algemeens wordt aangenomen dat deze een bepaalde oorzaak moet hebben
3.een perceptie waardoor we ons van een ding bewust zijn langs de weg van zijn essentie of van kennis van de naastvoorafgaande oorzaak** tot de essentie behoort Het is dus de noodzakelijke zowel als toereikende grond van het bestaan van het ding met al zijn intrinsieke eigenschappen
Eth II 2 ‘al datgene zonder hetwelk het ding, omgekeerd, datgene wat zonder het ding’ noch kan bestaan noch kan gedacht worden
Eth II 48 In de geest bestaat geen onvoorwaardelijke of vrije wil; doch de geest is genoopt dit of dat te willen door een oorzaak, die eveneens door een andere oorzaak bepaald is, en deze wederom door een andere, en zo tot in het oneindige
**causa proxima**
TIE 25 Om nu in staat te zijn uit de verschillende perceptes de juiste te kiezen is het nodig om kort samen te vatten wat we moeten doen om ons doel te bereiken. Dat is:
1. dat we onze natuur, die we immers willen vervolmaken zo nauw keurig mogelijk kennen en van de natuur zoveel als nodig is
2. dat we op grond daarvan nauwkeurig de verschillen, overeenkomsten en strijdigheden van de dingen zien
3. dat we goed begrijpen welke veranderingen de dingen kunnen ondergaan en welke niet
4. dat we dit weer vergelijken met de natuur en de vemogens van de mens.
En als we dat alles weten zal allicht duidelijk worden wat de hoogste volmaaktheid is die de mens kan bereiken.
Stelling 40 Alle voorstelingen die in de Geest volgen uit voorstellingen die in die Geest adequaat zijn, zijn eveneens adequaat
… zogenoemde transcendentale begrippen als , Zijn, Ding, Iets, zijn ontstaan. Deze uitdrukkingen zijn namelijk het gevolg van het feit, dat het menselijk Lichaam omdat het begrensd is, slechts in staat is om een bepaald aantal beelden gelijktijdig duidelijk in zich te vormen; wordt dit aantal overschreden dan beginnen ze verward te worden.
Opm II [Drie kensoorten]
Uit het hier boven gezegde blijkt duidelijk dat wij velerlei waarnemen en dat wij algemene begrippen vormen:
Kennis van de eerste soort, mening, ofwel verbeelding
1. uit de bijzondere dingen, die door de zintuigen gebrekkig, verward en ongeordend aan het verstand worden voorgesteld
1b. uit tekens; bijv doordat wij ons bij het horen of lezen van woorden de dingen herinneren en ons voorstellingen van hen vormen
2. uit het feit dat wij algemeen erkende begrippen en juiste voorstellingen van de eigenschappen der dingen bezitten. Hier zal ik spreken van Rede en kennis van de 2e soort
3. Behalve deze twee soorten van kennis bestaat er, gelijk ik in het volgende zal aantonen, nog een derde, welke ik het ‘intuïtieve weten’ zal noemen. Deze soort van kennis schrijdt voort van de adequate voorstelling van het werkelijke wezen van zekere attributen van God tot adequate kennis van het wezen der dingen
Ik zal dit door een voorbeeld verduidelijken.
Laten er bijv. drie getallen zijn gegeven, waarbij een vierde moet worden gezocht, dat zich verhoudt tot het derde als het tweede tot het eerste. Kooplieden zullen niet aarzelen het tweede met het derde te vermenigvuldigen en het product door het eerste te delen, hetzij omdat zij datgene wat zij van hun meester zonder enig bewijs hebben geleerd nog niet vergaten, hetzij omdat zij het zelf bij de eenvoudigste getallen hebben ondervonden. Hetzij op grond van het bewijs van Stelling 19 boek VII van Euclides, d.w.z. op grond van de algemene eigenschap van de evenredigen. Bij de meest eenvoudige eigenschap van evenredigen is evenwel niets van dit alles nodig. Wanneer bijv. De getallen 1, 2, 3 zijn gegeven, is er niemand die niet ziet dat de vierde evenredige het getal 6 is. En dat wel veel helderder, aangezien uit de verhouding zelf waarin – naar wij bij eerste blik zien – het eerste tot het tweede staat, onmiddellijk het vierde afleiden.
Eth IV, 26... Maar het wezen van de Rede is niet anders dan onze Geest zelf, voorzover hij helder en duidelijk begrijpt … is ook dit streven naar begrip de eerste en enige grondslag van de Deugd. Wij zullen dan ook niet ter wille van een of ander doel er naar streven de dingen te begrijpen. Integendeel, voorzover hij redelijk denkt, kan de Geest niets voor goed houden dan alleen wat tot begrip leidt.
2. Wat te doen met de kensoorten?
TIE (vert Verbeek) 26 …aan welk soort perceptie we de voorkeur moeten geven (N.b. hier gebruikt Spinoza een 4-deling ipv 3-deling; Miriam van Reijen wees op het belang van dit onderscheid: verandering komt door ervaring in Lezing over KV ****)
1. Eerste… en Tweede (eerste kensoort): ook deze manier moet uit de wetenschap gebannen worden
2. Derde: men moet tot op zeker hoogte toegeven dat ze ons een idee geeft van het ding en ook dat de conclusie foutloos kan plaats vinden; maar toch zal het op zichzelf geen middel zijn om onze volmaaktheid te verwerven
3. Vierde alleen deze manier begrijpt de adequaete essentie van een ding en doet dat bovendien zonder enig risico van fouten. Deze hebben we derhalve bij uitstek nodig. Hoe deze manier ons in staat stelt om de dingen die we nog niet kennen op deze manier te begrijpen en langs de kortste weg, zullen we verklaren n
****De waan: van horen zeggen of uit eigen ervaring
In deEthica benoemt Spinoza ook het verschil tussen het van horen zeggen en uit eigen ervaring kennen, maar hij neemt ze samen in de verbeelding (imaginatio). (Ethica II, st. 40, Opm.II)Daardoor gaat een volgens mij niet onbelangrijk verschil verloren waarSpinoza in de KV op wijst (KV II.3.4 t/m 8, p. 105; II.14.2, p. 145 en II.21, p. 191). Dat verschil betreft en verklaart het meer of minder gemakkelijk een inadequate idee kunnen loslaten. Bij ‘van horen zeggen’ is het horen van een andere mening soms al genoeg, maar bij ‘uit eigen ervaring’ kennen is meer nodig, en helpt praten alleen niet. (KV II.3, p.105).
a. ‘Kennis van horen zeggen’, bijvoorbeeld een oppervlakkig vooroordeel over anderen leidt tot een bepaald gevoel. Dit gevoel kan veranderen door nieuwe informatie over die anderen.
b. ‘Kennis uit ondervinding’ (dus zelf meegemaakt) leidt tot een meer verinnerlijkte gedachte en ook tot een gevoel. Deze idee op grond van een ervaring en dus ook het erbij passende gevoel is moeilijk te veranderen (je bent een keer bestolen).
Dit is vergelijkbaar met een gegeven uit de cognitieve therapie: nieuwe feitelijke informatie kan wel direct werken, maar de rede inzetten tegenover een affectief beladen beleving, iets lekker vinden, een gewoonte e.d. werkt niet. Want de informatie komt van buiten, maar de beleving zit in jezelf. Daar werkt alleen de affectief beladen rede tegen, een verinnerlijkt inzicht, je eigen gemaakte kennis. Maar daarover gaat het vervolg, Ethica einde deel IV en deel V. De belangrijkste inhoudelijke verandering na de KV is de systematische uitwerking van het ontstaan en de aard van de affecten en van de onmacht en macht van de rede. Daarom werden de drie delen er ook vijf.****
Samenhang tussen de verstandsoorten in TPT 15.3 over passages (in de Bijbel) die in strijd zijn met de rede
TPT (vert Akkerman)15.2 Staan er soms tegenstrijdigheden in de bijbel, dan kan dit zijn dat sommige passages als overdrachtelijk moeten worden beschouwd….
TPT 15.3 …Het is wel waar dat de Schrift door de Schrift verklaard moet worden (alle passages en woorden op elkaar betrekkend) zo lang wij worstelen met de betekenis van zinnen en de bedoeling van de profeten, maar nadat wij de ware betekenis van de zinnen eenmaal hebben blootgelegd, moeten wij noodzakelijkerwijs ons oordeel en de rede inschakelen om daarmee te kunnen instemmen. (…Maar als de rede, ook al protesteert ze luidt tegen de Schrift, toch volledig aan haar ondergeschikt gemaakt moet worden, dan vraag ik u, moeten wij dit met de rede doen of in den blinde, zonder rede?.....)
KVII.22 Over ware kennis, wedergeboorte enz.
1. Als ook*** de rede (2e) ons niet gelukkig kan maken, doet de laatste kensoort (3e) dit dat wel? Zoals gezegd, resulteert deze kensoort uit een directe openbaring van het object zelf aan onze geest. Als dit object heerlijk en goed is, wordt onze geest er noodzakelijk mee verenigd, zoals we ook al opmerkten met betrekking tot ons lichaam
*** Alle met de rede strijdige effecten ontstaan uit de waan [de verbeelding](1e). Het ware geloof (2e) vertelt ons wat er goed of kwaad in is. Maar noch beide samen noch een van beide kan ons hiervan bevrijden. Uitsluitend de derde kensoort, de ware kennis [intuïtie] (3e), bevrijdt ons ervan, zoals we later zullen aangeven. Zou dit niet hetzelfde zijn waar anderen onder andere benamingen zoveel over zeggen en schrijven? Wie ziet niet hoe niet hoe gevoeglijk wij onder de waan (1e) de zonde kunnen verstaan, onder het ware geloof (2e) de wet, die de zonde aanwijst, en onder de ware kennis (3e) de genade die ons van de zonde bevrijdt?***
2. Onherroepelijk volgt hieruit dat kennis liefde veroorzaakt. Als wij God kennen als allerheerlijkste en allerbeste (anders kan hij niet door ons gekend worden), moeten we ons noodzakelijk met hem verenigen. Alleen hierin bestaat ons heil. Niet dat wij hem exact moeten kennen zoals hij is. Om met hem verenigd te zijn, is het voldoende hem enigszins te kennen. Ook onze kennis van ons lichaam is immers niet zo dat wij het exact kennen zoals het is. En toch, wat een vereniging, wat een liefde!
3. Deze laatste kennis, de kennis Gods (intuïtie), is niet ten gevolge van iets anders maar onmiddellijk. Dit blijkt uit wat we al bewezen hebben, namelijk dat hij de oorzaak van alle kennis is die alleen door zichzelf en door geen ander ding gekend wordt. Ook blijkt het hieruit dat we van nature zo met hem verenigd zijn dat we zonder hem noch kunnen bestaan noch kunnen verstaan worden. Daar tussen God en ons zo’n nauwe vereniging is, kunnen we hem uiteindelijk alleen maar onmiddellijk begrijpen. Eth I.15 Al wat in God is, is in God en niets is zonder God bestaanbaar en denkbaar (Ibn Ezra God is dat eene dat alles is. Hij is in alles en alles is in hem)
4. Daar onze geest de idee van ons lichaam is, ontleent hij aan het lichaam zijn eerste wezen. Hij is immers maar een representatie van het lichaam, zowel van zijn geheel als van zijn delen, in het attribuut Geest
5. …Maar onze idee kan volstrekt geen rust vinden in de kennis van ons lichaam. Tenzij ze overgaat tot de kennis van God-Natuur waarzonder ons lichaam en onze idee noch kunnen bestaan noch kunnen verstaan worden. Zodra onze idee die heeft leren kennen, wordt ze direct daarmee door liefde verenigd.
6. ….. maar als eenmaal onze kennis en liefde komen te vallen op God-natuur, waarzonder wij noch kunnen bestaan noch kunnen verstaan worden en die geenszins lichamelijk is, hoe eindeloos groter en heerlijker moeten de effecten van deze vereniging zijn. Die moeten geheel overeenkomen met God-Natuur waarmee onze geest verenigd wordt.
7. Als we ons deze effecten bewust worden, zeggen we terecht wedergeboren te zijn.. … de tweede geboorte gebeurt als we geheel andere liefdeswerkingen, overeenkomstig de kennis van dit onlichamelijke object in ons gewaar worden. …Te meer mag dit wedergeboorte worden genoemd omdat pas uit deze liefde en vereniging een eeuwig en onveranderlijke stabiliteit volgt, zoals we nog zullen zien.
Nt 583 JK( bij KV II.28 Over de rede) De rede (ratio) redeneert en maakt stapsgewijs conclusies en premissen. Ze is nogal afstandelijk en indirect, dat wil zeggen ze gaat buiten ons wezen om. Vandaar dat de rede niet zoveel indruk maakt dat zij goed tegen onze gevoelens op kan en onze passieve affecten kan verbeteren (wat de derde kennissoort, de intuïtie nu juist wel kan). Vandaar die tweespalt tussen het goede zien en het toch niet doen.
Eth IV.14 De ware kenns van goed en kwaad, als waarheid beschouwd, kan geen enkele aandoening temperen, doch zij kan dit alleen voor zover zijzelf als aandoening wordt beschouwd
Eth IV.15 De Begeerte, die uit ware kennis van goed en kwaad voortspruit, kan door vele andere begeerten, welke ontspruiten uit aandoeningen, waardoor wij worden aangegerepen, worden gedoofd of getemperd
Eth IV 17 De Begeerte, die ontspruit uit ware kennis van goed en kwaad, voorzover deze op gebeurlijke zaken betrekking heeft, kan nog veel gemakkelijker worden getemperd door begeerte naar dingen die aanwezig zijn
Eth IV 17 opm ….oorzaak waarom ware kennis van goed en kwaad gemoedsbewegingen omwekt en dikwijls voor allerlei lusten moet wijken, vanwaar dan ook het woord van de dichter: Wel zie ik het betere en prijs het; toch jaag ik het slechtere na
3. Over begrijpen, denken en vrijheid
KV II.26 titel Over de ware vrijheid enz.
Eth V titel Over de macht van het verstand of menselijke vrijheid.
Eth V Voorrede …over de macht van de Rede, aantonen wat de Rede tegenover de aandoeningen vermag en verder waarin de Vrijheid of Gelukzaligheid van de Geest bestaat; waaruit we dan zullen zien hoeveel machtiger de wijze is dan de onwetende.
Eth V 41 Zelfs al wisten wij niet dat onze geest eeuwig is, dan zouden wij toch vroomheid [rechtschapenheid], godsdienstzin en in het algemeen alles wat wij in Eth IV als behorend tot Kloekheid en Edelmoedigheid hebben aangeduid, van het grootste belang achten
Eth V 41 opm Het gewone volk schijnt hieromtrent een andere mening te hebben. De meesten schijnen immers te geloven, dat zij vrij zijn voorzover zij hun lusten kunnen botvieren en dat zij afstand doen van hun recht, wanneer zij gehouden zijn volgens voorschrift van de goddelijke wet te leven. Vroomheid en Godsdienstzin, en in het algemeen alles wat met zielskracht verband houdt, vinden zij een last, de zij na de dood hopen af te werpen, om het loon voor hun slaafsheid –die Vroomheid en Godsdienstigheid namelijk- te ontvangen, En niet alleen door deze Hoop, maar ook, en veel meer nog, door de Vrees dat zij na de dood zwaar zullen worden gestraft, worden zij gedreven volgens voorschriften van de goddelijke wet te leven, voorzover tenminste hun zwakheid en machteloosheid van ziel dit vermag. Indien deze Hoop en Vrees de mensen niet vervulden en zij integendeel geloofden dat de Geest met het Lichaam te gronde ging en dat zij, rampzaligen, nadat de last van rechtschapenheid hen had uitgeput, niet langer (hiernamaals) behoefden te leven, zouden zij terugvallen in hun oorspronkelijke aard, alles naar hun eigen lusten willen inrichten en liever aan het lot dan aan zichzelf gehoorzamen. Wat mij niet minder ongerijmd voorkomt dan dat, …..
KV II.26.3. Ook al zou er voor ons uit de kennis van èn de liefde tot God niet die bewezen eeuwige maar slechts tijdelijke rust volgen, dan is het toch onze plicht die rust te zoeken. Het genot ervan is zodanig dat men die voor niets ter wereld wil ruilen.
KV II.26.5. Voor ons ware geluk en rust hoeven we alleen ons eigen voordeel te behartigen. Iets dat in alle opzichten heel natuurlijk is. Omdat we bij het najagen van zinnelijk genot, wellust en wereldse dingen ervaren dat we daarin meer ongeluk dan geluk vinden, geven we de voorkeur aan de leiding van ons verstand……
Eth III 6 Elk ding tracht, voor zover het van hem afhangt, in zijn bestaan te volharden
Eth 4 Geen ding kan worden vernietigd, tenzij door een uitwendige oorzaak
KV.26.8 concl 1 Omdat Gods wezen eindeloos is, heeft het volgens stelling KV II.26.8.1 eindeloze activiteiten en ontkenning van passiviteit. Hoe meer dat dingen door hun meerdere wezen met God verenigd zijn, hoe actiever en minder passief ze zijn en hoe vrijer van verandering en verderf.
Eth V 38 Hoe meer dingen de Geest met de tweede of derde soort van kennis begrijpt, hoe minder hij zelf van slechte aandoeningen te lijden heeft en hoe minder hij de dood vreest.
Eth V 40 Hoe volmaakter enig wezen is, hoe meer het handelt en hoe minder het lijdt. En hoe meer het handelt, hoe volmaakter het is.
Eth V 40 opm … dat onze Geest , voorzover hij begrijpt, als eeuwige openbaring van het Denken is, die door een andere eeuwige denkwijze wordt bepaald, en deze weer door een andere en zo tot in het oneindige, zodanig dat al deze openbaringen samen Gods eeuwig en oneindig verstand uitmaken
Eth I 21 Deze voorstelling omtrent de Geest [in God] is op dezelfde wijze met de Geest verenigd als de Geest zelf verenigd is met het Lichaam
KV.26.8 concl 2 De intuïtie kan nooit vergaan. In zich heeft zij volgens stelling KV II.26. 7.2 geen oorzaak om haar ondergang te bewerken. Omdat zij niet is ontstaan uit oorzaken van buitenaf maar uit God-Natuur, kan zij volgens stelling KVII 26.7.3 ook van de oorzaken van buitenaf geen verandering ondervinden. Daar God de intuïtie onmiddellijk heeft voortgebracht en hij alleen een innerlijke oorzaak is, volgt hieruit noodzakelijk volgens stelling KVII.26.7. 4 dat zij niet kan vergaan zolang haar oorzaak blijft. Nu is deze oorzaak eeuwig en daarom de intuïtie ook.
KV II.26.9. Uit het gezegde kan de menselijke vrijheid begrepen worden. Zij is een stabiele realiteit die onze intuïtie door haar directe vereniging met God ontvangt. Om in zichzelf ideeën en buiten zichzelf effecten te produceren die met haar overeenkomen. Deze effecten zijn niet aan oorzaken van buitenaf onderworpen waardoor ze veranderd of vervangen kunnen worden. Uit het voorgaande blijkt ook welke dingen in onze macht zijn en aan geen oorzaken van buitenaf onderhevig. Hiermee hebben we ook (anders dan voorheen) de eeuwige duur van onze intüitie aangetoond en ten slotte welke effecten we bovenal hebben te waarderen.
4. Is er een methode om ware kennis te krijgen en daarmee steeds verder te gaan?
Brief 37 aan de zeer geleerde en zeer kundige heer Johannes Bouwmeester (vert Akkerman e.a.)
37.2, pg 253 ...uw vraag...Bestaat er een of andere methode, of kan er een methode bestaan zodanig, dat wij daarmee bij het overdenken van de meest verheven dingen, zonder te struikelen en zonder tegenzin, steeds verder kunnen gaan? Of is het zo dat onze geest, evenals ons lichaam, onderworpen is aan toevalligheden, en dat onze gedachten meer door geluk dan door wijsheid worden bestuurd? Ik denk dat mijn antwoord op deze vragen bevredigend zal zijn, als ik zal aantonen dat er noodzakelijkerwijs een methode moet bestaan, volgens welke wij ons heldere en duidelijke voorstellingen kunnen besturen en met elkaar verbinden, en dat het verstand niet, zoals het lichaam, aan toevalligheden is onderworpen.
37.3 ......Hieruit volgt dat de heldere en duidelijke voorstellingen die wij ons vormen uitsluitend afhangen van onze natuur en haar bepaalde, vaste wetten, dat wil zeggen van onze absolute macht, en niet van het toeval, dat wil zeggen van oorzaken die, hoezeer ook eveneens werkend volgens bepaalde, vast wetten, ons toch onbekend zijn en buiten onze natuur en macht gelegen. ....
37.4 Hieruit blijkt dus duidelijk hoe de ware methode moet zijn en waarin zij bij voorkeur bestaat, namelijk uitsluitend in de kennis van het zuivere verstand en zijn natuur en wetten. Om deze kennis te verwerven is het bovenal noodzakelijk onderscheid te maken tussen verstand en verbeelding, anders gezegd tussen ware ideeën en de overige, namelijk de fictieve, onware, twijfelachtige en in het algemeen alle ideeën die alleen van het geheugen afhangen....... Om dit te begrijpen, althans voor zover de methode dit vergt, is het niet nodig de natuur van de geest via zijn eerste oorzaak te kennen; het is voldoende een korte beschrijving op te stellen van de geest of zijn voorstellingen op de wijze waarop Bacon dat leert.
37.5 Met deze weinige woorden meen ik de ware methode te hebben uiteengezet en verklaard en tevens de weg te hebben gewezen hoe wij die kunnen bereiken. Overigens moet ik u er wel op wijzen dat hiervoor een voortdurend nadenken, een zeer standvastig karakter en een grote doelbewustheid vereist is. Om dit alles te hebben is het in de eerste plaats nodig de manier van leven naar een plan in te richten en zich een bepaald doel voor ogen te stellen.....
TPT 4.4 Dus is hij noodzakelijkerwijs het meest volmaakt en heeft het meest deel aan de hoogste gelukzaligheid, die VERSTANDELIJKE KENNIS VAN GOD, een allervolmaakst zijnde immers, bovenal liefheeft en daarin de allermeeste vreugde vindt. HIierop komt dus ons HOOGSTE GOED EN ONZE ZALIGHEID neer: op kennis en liefde van God. De middelen die dit hoogste doel van alle menselijke handelingen, te weten God ze;f voor zover er een idee van hem in ons is, eist, kunnen GEBODEN GODS genoemd worden, aangezeien ze ons als het ware door God zelf, voor zover hij in onze geest bestaat, worden opgelegd, en zodoende kan men het LEVENSPLAN dat op dat doel gericht is, heel goed GODDELIJKE WET noemen. (TPT Noot 4 11. Levensplan- ratio vivendi - wijze van leven. Dit centrale begrip in Spinoza’s filosofie, het door de rede gedicteerde OP HET WARE MENSELIJKE HEIL GERICHTE DENKEN EN HANDELEN, komt men op vele plaatsen in zijn werk tegen: korte geschriften, Eth IV en V, brief 37, aan Bouwmeester, die Spinoza aanraadt de wijze van Bacon te volgen; ook is een standvastig karakter hierbij gewenst; Akkermen e.a.).
5. Over de liefde tot God en de derde kensoort
Hoe beter wij de bijzondere dingen begrijpen, des te beter begrijpen wij God (Eth V, 24). Het hoogste streven en de hoogste deugd van de Geest is de dingen te begrijpen met de derde soort van kennis (Bewijs De derde soort van kennis gaat uit van de adaequate voorstellingen van enig attribuut van God en komt zo tot een adequate kennis van het wezen der dingen), Eth V, 25. De geestelijke Liefde van de Geest tot God is de Liefde van God zelf, waarmee God zichzelf liefheeft, niet voorzover hij oneindig is, maar voorzover hij zich in het wezen van de menselijke geest, beschouwd onder het gezichtspunt van de eeuwigheid, openbaart (Eth V, 36)
OPMERKINGEN
brnsoc. Opm: Vergelijk ook D.V. Coornhert: De mens ..kan door eigen toedoen volmaakt worden, op aarde nog. Daarvoor is nodig dat hij zich oefent in het goede en met vrije wil zijn leven voortdurend ten goede stuurt. De vrije wil zal de beste beslissingen nemen als zij zich kan baseren op een waar en oprecht oordeel. Als het oordeel goed is, dan is de gehele mens goed. Wanneer is dat het geval? Als het oordeel zich laat leiden door de 'overste reden' en de 'ware wetenschap'.
brnsoc. Opm: Hoe definieert Spinoza de Rede?
Uit de volgende citaten valt af te leiden wat Spinoza onder 'rede' en mensen die de rede volgen verstaat, het zijn mensen die door redelijk denken, begrijpen dat adequate voorstellingen omtrent de eigen natuur, er toe leiden dat de macht van de aandoeningen (ofwel de menselijke knechtschap, titel Ethica IV) kunnen worden omgebogen naar de menselijke vrijheid.
Eth V titel Over de macht van het verstand of menselijke vrijheid.
Eth V Voorrede …over de macht van de Rede, aantonen wat de Rede tegenover de aandoeningen vermag....
Bij voorbeeld in Ethica IV, 26, bewijs: Derhalve is datgene waarnaar wij met de Rede streven niets anders dan begrip Daar voorst dit streven van de Geest, waadoor hij, voor zover hij redeneert, tracht zijn wezen te handhaven, niets anders is dan te begrijpen. IV, 27 bewijs: Voor zover hij redelijk denkt, verlangt de Geest niets anders dan begrijpen en houdt hij niets anders voor nuttig dan wat tot begrip leidt. ... maar de Geest heeft generlei zekerheid omtrent de dingen, dan voorzover hij adequate voorstellingen heeft, ofwel voor zover hij redelijk denkt. Spinoza verstaat dus onder 'mensen die de rede' volgen, mensen die door redelijk denken, zijn gaan begrijpen dat adequate voorstellingen omtrent de eigen natuur, er toe leiden dat de macht van de aandoeningen (ofwel de menselijke knechtschap, titel Ethica IV) kunnen worden omgebogen naar de menselijke vrijheid (titel Ethica V).
brnsoc. Opm. De derde kensoort is te identificeren in gewone hersen-processen en hoeft niet als iets mystieks te worden beschouwd. Hoewel de kern ervan logischerwijs wel af moet stammen van de sterren. De elementen ervoor staan bij 'brein', vooral op pagina 1, waar het gaat over emoties en het motivationeel systeem en bij 'Damasio: het zelf wordt zich bewust', over de innerlijke norm. Deze zetelt in de oudste hersengedeeltes rond de hersenstam, waar processen zich afspelen die ook dieren hebben. Deze kensoort stelt dieren in staat snel te reageren. Het is in staat de omgeving in zijn geheel op te nemen en zonder nadenken de verschillende positieve en negatieve prikkels te wegen om tot het juist adequaat gedrag te komen.
brnsoc. Opm. Belangrijk zijn de onlangs ontdekte spiegelneuronen, die wel met deze kensoort verbonden moeten zijn. Met de spiegelneuroenen herkent men zichzelf en ook begrijpt men een ander makkelijk vanuit het totaalbeeld. Er is een innerlijk weten van het gerechtvaardigde streven naar zelfbehoud van de ander, waarbij een beoordeling kan worden gegeven van het gedrag. B.v. een hongerige steelt een brood. Dit wordt al gauw gezien als diens 'natuurrecht'. Maar iemand die steelt en genoeg heeft, wordt anders beoordeeld. De frontale kwabben zullen onderdeel vormen van de ratio. Hier bevinden zich de zogenoemde *controlemechanismen. N.B.* 'stuurmechanismen' zou mogelijk beter passen bij Spinoza's denken, aangezien het een sturing in positieve richting kan zijn via 'bevestigen' en 'ontkennen' en negatieve emotie-prikkels laten leiden tot begrijpen en daar positieve emoties aan ontlenen en positief-geladen prikkels niet neutraliseren. Specifiek voor de mens t.o.v. dieren zijn niet relatief grote frontale kwabben, maar volgens recent onderzoek (Barton en Venditti) meer verbindingen tussen de frontale kwabben en het mesocorticolimbische systeem.
IV. BRONNEN
Citaten van Spinoza over de drie kensoorten en over het denken uit de Korte verhandeling (KV), de Ethica (Eth), Verbetering van het verstand (TIE, Tractatus de intellectus emendatione) en het Theologisch Politiek Tractaat (TPT) en Briefwisseling (Brief), waarbij grotendeels de KV en verwijzingen van hertaler Jan Knol (meestal de Ethica) zijn gevolgd (II) plus samenvatting (I). Verwezen wordt naar Dirck Volkcertsz. Coornhert, Ibn Ezra en Francis Bacon.
N.B. Soms maakt Spinoza een vierdeling tussen de kensoorten door een tweedeling binnen de eerste kensoort; in dat geval zijn hieronder de eerste twee samengenomen.