Briefwisseling tussen Oldenburg en Spinoza
De briefwisseling tussen Henry Oldenburg, secretaris van de Royal Society, en Spinoza laat
a. een proces zien van de in deze tijd veranderende houding van de meer en meer verstatelijkte 'Republiek der Wetenschappen' en
b. geeft ook Spinoza's ideeën compact weer, waarbij Oldenburg centrale vragen stelt, welke Spinoza beantwoordt.
De briefwisseling tussen Oldenburg en Spinoza vindt plaats in de perioden:
I van 8/1661 tot 8/1663: brieven 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7,11, 13,14,16;
II van 4/1665 tot 12/1665: brieven 25, 26, 29, 30, 31, 32, 33 (r)
tussen 1665 en 1675 werd de briefwisseling onderbroken Oldenburg heeft twee maanden in de Tower gezeten, verdacht van spionage (1667); men heeft wel vermoed dat zijn contact met Spinoza hiervan de oorzaak was.
III 1675-6 hervat: brieven 61, 62,,68, 71,73,74 75, 77, 78, 79.
De natuurkundige Robert Boyle speelde een belangrijke rol in de oprichting van de Royal Society. Hij komt al meteen in de brieven met Oldenburg voor. Spinoza geeft o.a. commentaar op zijn natuurkundige proeven. Verder is regelmatig sprake van Descartes, Christiaan Huygens, Serrarius (als vertrouwde tussenpersoon), Frances Bacon.
In periode I wordt wederzijdse vriendschap uitgesproken...Maar aangezien wij toen slechts in vage en terloops over zo gewichtige onderwerpen spraken en sindsdien al die problemen mij kwellen, wil ik nu, krachtens de tussenons gesloten vriendschap, ertoe overgaan met u daarover van gedachten te wisselen.....p.72. Oldenburg en Spinoza hadden eerder samen gesproken bij een bezoek van Oldenburg aan Spinoza in Rijnsburg. Spinoza wordt gevraagd commentaar te geven op werk van Boyle; geïnformeerd wordt naar de vorderingen van Christiaan Huygens. Spinoza geeft aan hoe hij tegenover Huygens, Bacon en Descartes staat en globaal waarmee hij zichzelf bezig houdt. Zegt o.a. dat hij een verhandeling heeft geschreven over de verbetering van het verstand.
Oldenburg stelt vragen en Spinoza antwoordt. In brief 1 en 2 wisselen Oldenburg en Spinoza van gedachten over:
1. de oneindige uitgebreidheid en het oneindige denken, over het verschil en de overeenkomst van de attributen, over de wijze waarop ziel en lichaam van de mens verenigd zijn.
Oldenburg vraagt in brief 1 aan Spinoza, waarin ligt volgens u het eigenlijke onderscheid tussen uitgebreidheid en denken (de eerste van de twee vragen van Oldenburg). Spinoza antwoordt in brief 2.2 met een korte maar krachtige alinea 'over God’. Geeft zijn definitie.... Om de vraag bevredigend te beantwoorden moet ik bewijzen: 1. dat er geen twee substanties kunnen bestaan zonder geheel en al in hun essentie te verschillen. 2. dat een substantie niet kan worden voortgebracht, maar het tot haar essentie behoort te bestaan. 3. dat iedere substantie oneindig moet zijn, anders gezegd in de hoogste mate volmaakt in haar soort. Als dit eenmaal bewezen is, zult ge, mits ge tegelijkertijd let op de definitie van God, makkelijk kunnen begrijpen waar ik heen wil, zodat het niet nodig is daarover duidelijker te spreken.
2. de beginselen van de filosofie (lees wetenschap en wetenschappelijke methode, M.B.) van Descartes en Bacon, namelijk hun tekortkomingen en op welke manier deze kunnen worden weggenomen en door beter gefundeerde zienswijzen vervangen. Antwoord in 2.3 en 2.4
Brief 2.3 'Descartes en Bacon zijn
1. vèr afgedwaald van het juiste inzicht in de eerste oorzaak en de oorsprong der dingen.
2. Ook hebben ze niet begrepen wat de ware natuur van de menselijke geest is.
3. Ten derde dat ze de ware oorzaak van het menselijk dwalen nooit hebben achterhaald.
Hoe hoogst noodzakelijk een juist inzicht in deze drie problemen is, wordt slechts miskend door hen die totaal verstoken zijn van iedere scholing en zin voor wetenschap. Dat ze zijn afgedwaald van een juist begrip betreffende de eerste oorzaak en de menselijke geest, valt makkelijk op te maken uit de waarheid van de drie bovengenoemde stellingen'
Brief 2.4 ... 'alleen 3. de derde fout. Bacon bewijst bijna niets, hij stelt alleen maar. Hij veronderstelt alleen dat het menselijke verstand alleen al door zijn natuur bedrogen wordt en zich alles voorstelt naar analogie van zijn eigen natuur en niet naar analogie van het universum. ... De oorzaken van het menselijk dwalen kunnen gemakkelijk alle herleid worden tot deze ene van Descartes, namelijk dat de menselijke wil vrij is en verder reikt dan het verstand. .... ik zal aantonen dat ze onjuist is....dat de wil verschilt van deze of gene wilshandeling op dezelfde wijze als de witheid verschilt van dit of dat witte of ook de mensheid verschilt van deze of gene mens en dat het dan ook even onmogelijk is in de wil de oorzaak van deze of gene wilshandeling te zien als in de mens-heid de oorzaak van Jan of Piet. Welnu aangezien de wil enkel als gedachtenconstructie bestaat en geenszins als oorzaak genoemd kan worden van deze of gene wilshandeling, en de bijzondere wilshandelingen, daar ze voor hun bestaan een oorzaak nodig hebben, niet vrij genoemd kunnen worden maar noodzakelijkerwijze strikt door hun oorzaken gedetermineerd zijn, en aangezien tenslotte volgens Descartes de dwalingen nu juist bijzondere wilshandelingen zijn, volgt daaruit noodzakelijkerwijs dat de dwalingen, dat wil dus zeggen bijzondere wilshandelingen, niet vrij zijn, maar gedetermineerd door uitwendige oorzaken en geenszins door de wil, hetgeen ik beloofd had te bewijzen'.
Periode II Oldenburg nodigt Spinoza allervriendelijkst uit zijn ideeën in vertrouwen op papier te zetten. Spinoza legt uit, waarom hij de TPT schrijft. Oldenburg stimuleert hem (brief 31.1) zijn filosofisch werk voort te zetten, vooral ‘over dat moeilijke onderzoek dat erop gericht is ons inzicht te verschaffen in de vraag hoe ieder afzonderlijk deel van de natuur harmonieert met het geheel waartoe het behoort en op welke wijze het met andere delen samenhangt’.
31.2...Vooral wanneer u enig licht is opgegaan in dat moeilijke onderzoek dat erop gericht is ons inzicht te verschaffen in de vraag hoe ieder afzonderlijk deel van de natuur harmonieert met het geheel waartoe het behoort en op welke wijze het met de andere delen samenhangt, verzoeken wij u ons dat mede te delen. De door u genoemde beweegredenen tot het samenstellen van een verhandeling over de Schrift hebben mijn volle instemming en het behoort tot mijn vurigste wensen spoedig onder ogen te krijgen wat gij over dat onderwerp te boek hebt gesteld. De heer Serrarius kunt u veilig toevertrouwen wat ge hierover reeds geschreven hebt.
31.4 '...Ach wildet maar eindelijk de vrucht van uw eigen geest uitbroeden en aan de filosofische wereld ter koestering en opvoeding toevertrouwen. Ik herinner me dat ge er ergens op gewezen hebt dat veel van datgene wat volgens Descartes het menselijk bevattingsvermogen te boven gaat, ja zelfs nog veel verhevener en subtieler dingen, door de mensen helder begrepen en duidelijk verklaard kunnen worden. Wat aarzelt ge dan, waarvoor zijt ge bevreesd? Probeer, vat aan en ge zult zien dat een hele schare van de ware beoefenaars der wetenschappen u onder haar bescherming zullen nemen ...Ik geloof volstrekt niet dat ge van plan zijt iets te ondernemen tegen het bestaan en de voorzienigheid Gods, zolang deze stutten onaangetast zijn, staat de godsdienst stevig overeind en kan men ook gemakkelijk iedere filosofische beschouwing verdedigen of verontschuldigen. Draal niet langer en laat u niet bij de jaspanden vasthouden!'
In brief 32. 2 t/m 32.9 geeft Spinoza hier uitgebreid antwoord op, zoals: 32.8:
32.2 '...., vat ik dat zo op, dat ge vraagt naar de redenen voor onze overtuiging dàt ieder afzonderlijk deel van de natuur harmonieert met het geheel waartoe het behoort en dàt het met de andere delen samenhangt. Want hoè ze in werkelijkheid samenhangen en hoè ieder afzonderlijk harmonieert met het geheel.... daarvan heb ik geen kennis .... voor een dergelijk inzicht zou het nodig zijn de hele natuur en al haar delen te kennen', brief 32 aan Oldenburg, 20 november 1665
32.3 Onder de samenhang....niets anders dan de wetten, dat wil zeggen de natuur, van het ene deel zich zo aanpassen aan de wetten of natuur van het andere deel, dat ze elkaar zo weinig mogelijk tegenwerken. Wat het geheel en de delen betreft: ik beschouw de dingen in zoverre als delen van het geheel, als hun naturen zich wederzijds aan elkaar aanpassen, zodat ze zoveel mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Maar in zoverre als ze van elkaar afwijken, doet ieder afzonderlijk ding een idee, verschillend van die van de andere, in onze geest ontstaan en wordt derhalve als een geheel en niet als een deel beschouwd', brief 32 aan Oldenburg
32.6 '... (... zij worden door elkaar gedetermineerd om op vaste en gedetermineerde wijze van bestaan en te werken, waarbij in alle lichamen tezamen, dat wil zeggen in het universum als geheel, altijd dezelfde verhouding tussen beweging en rust bewaard blijft), zo volgt hieruit dat ieder lichaam, in zoverre het op een vaste wijze gemodificeerd bestaat, als een deel van het hele universum moet worden beschouwd, en dat het met het geheel waartoe het behoort harmonieert en met de andere delen samenhangt ', brief 32 aan Oldenburg
32.7 '.... daar het tot de natuur van de lichamelijke sbstantie ieder afzonderlijk deel behoort, en niet zonder haar kan bestaan en gedacht kan worden', brief 32 aan Oldenburg
32.8 ‘Gij ziet dus het hoe en waarom van mijn mening dat het menselijk lichaam een deel is van de natuur. Wat echter de menselijke geest betreft, ben ik van mening dat ook die een deel is van de natuur, daar ik namelijk aanneem dat er in de natuur ook een oneindige kracht tot denken bestaat, die, in zoverre zij oneindig is, de gehele natuur als haar inhoud omvat en wier gedachten op dezelfde wijze verlopen als de natuur, waarvan zij namelijk de voorstelling zijn. Vervolgens vat ik de menselijke geest op als dezelfde kracht, maar dan niet oneindig en de gehele natuur in zich opnemend, doch eindig, in zoverre hij slechts het menselijk lichaam in zich opneemt, en op deze wijze vat ik de menselijke geest op als een deel van zeker oneindig verstand’, brief 32 aan Oldenburg
Periode III Oldenburg begint weer te schrijven aan Spinoza. Het betreft het Godgeleerd-staatkundig Vertoog. HIj achtte zijn mening die hij in een vorige (mogelijk nooit door Spinoza ontvangen brief) uiteen had gezet, voorbarig.
61.1: Sommige punten, zo leek mij toen, neigden ertoe de godsdienst aan te tasten, die ik placht af te meten als de theologen. Maar nu ik het nog eens overweeg, brengen vele dingen mij tot de overtuiging dat het verre van u is om ook maar wat te ondernemen tot schade van de ware religie en de welgefundeerde filosofie/wetenschap. Integendeel, ge beijvert u juist het echte doel van de christelijke godsdienst en evenzeer de goddelijke verhevenheid en voortreffelijkheid van een vruchtbare wijsbegeerte te propageren en te steunen. Daar ik thans dus geloof dat juist dit uw diepste bedoeling is, verzoek ik u dringend uw oude, oprechte vriend, die van ganser harte aan een zo verheven onderneming het meest gelukkige succes toewenst, .... Slechts hiervoor zal ik mij inspannen, dat ik goede en scherpzinnige mannen geleidelijk hiertoe breng de waarheden te aanvaarden die gij te enigertijd in ruimere kring wilt verspreiden en dat ik vooroordelen tegen uw overdenkingen uit de weg ruim. Het komt mij voor dat u een zeer diep inzicht hebt in de aard en vermogens van de menselijke ziel en de eenheid die zij met ons lichaam vormt...
(Oldenburg aan S, brief 61, juni 1675):
62. 1 ... uw voornemen ligt uw 5-delige verfandeling te publiceren... zou ik u willen waarschuwen dat ge daarin niets opneemt dat enigszins de indruk zou kunnen wekken de beoefening van de godsdienstige deugden te ondermijnen. Immers onze ontaarde en verdorven tijd maakt maar al te gretig jacht op het soort leerstellingen die in hun conclusies de welig tierende ondeugden in bescherming schijnen te nemen. Overigens heb ik geen bezwaar tegen een aantal exemplaren van genoemde verhandeling van u in ontvangst te nemen. Alleen zou ik u willen verzoeken ze mettertijd te adresseren aan een in Londen woonachtige Nederlands koopman, die mij ze later kan doen toekomen. Ook is het niet nodig er ruchtbaarheid aan te geven dat dergelijke boeken aan mij zijn toegezonden.....(Oldenburg aan S, brief 62, 1675)
68. 1 Juist toen ik uw brief 62 ontving ... wilde ik het boek...aan de drukpers toevertrouwen ...... verspreidde het gerucht ... dat ik daarin trachtte aan te tonen dat er geen God bestond. ... Zekere theologen (zelf wellicht verspreiders van het gerucht) vonden hierin aanleiding bij de Prins en de magistraten hun beklag over mij te doen. Bovendien hielden domme cartesianen niet op - om zich te zuiveren van de verdenking dat ze met mij sympathiseerden -overal hun afschuw uit te spreken over mijn meningen en geschriften; .... publicatie uit te stellen. Maar de toestand lijkt met de dag erger te worden en ik weet eigenlijk niet wat ik moet doen. (Spinoza aan O, brief 68, 1675)
68. 2 ... te weten welke naar uw mening de leerstellingen zijn, die de indruk zouden kunnen wekken de beoefening van de godsdienstige deugden te ondermijnen. Want wat mij voorkomt met de rede overeen te stemmen, dat acht ik tevens van het grootste nut voor de deugd. Verder zou ik.... graag willen dat ge mij de plaatsten van het Godsgeleerd-staatkundige vertoog aanwijst, die de geleerden aanstoot hebben gegeven. Ik wil namelijk enige toelichtende aantekeningen geven op die verhandeling, om zo mogelijk enige vooroordelen daartegen uit de weg te ruimen( Spinoza aan O., brief 68, antw brief 62, 1672)
In de volgende brieven geeft Oldenburg aan, waar mensen aanstoot aan namen; of dit niet wat zachter kan worden geformuleerd.
71. 2 Ik stem van harte in...dat ge..toe te lichten en te verzachten datgene wat in het GSV de lezers een doorn in het oog was. 1. ...over God en de natuur, die misschien voor meer dan één uitleg vatbaar zijn 2.... dat ge wonderen berooft van hun gezag en waarde ...bijna alle christenen ervan overtuigd zijn dat alleen daarop de zekerheid van de goddelijke openbaring kan worden gebaseerd. 3. ..uw mening over Jezus Christus, de verlosser van de wereld en de enige middelaar van de mensen, en over zijn vleeswording en zijn genoegdoening. (Oldenburg aan S, brief 71, antw brief 68, 1675)
73. 1 ik had gehoopt dat uit uw brieven naar voren zou komen, welke mijn denkbeelden zijn, die de indruk zouden kunnen wekken de beoefening van de godsdienstige deugden te ondermijnen, waarvoor u in een vorige brief (brief 62) waarschuwde (Spinoza aan O, brief 73.1, antwoord op 74,1675)
73. 2 ... mijn gedachten kenbaar maken over de drie punten
1. dat ik over God en de natuur een mening koester geheel verschillend van die welke de moderne christenen .... Mijn stelling is dat God de immanente oorzaak en niet de transcendente oorzaak van alle dingen is. Alle dingen zijn in God en bewegen zich in God, zo verklaar ik met Paulus en wellicht ook met alle antieke filosofen, zij het dan misschien op een nadere wijze. Ja ik zou durven zeggen met alle oude Hebreeën - voor zover men kan afgaan op sommige overleveringen... Wanneer ..dat het GSV daarop steunt, dat God en de natuur (die zij dan opvatten als een zekere massa of stoffelijke materie) een en dezelfde zijn, zijn zij het spoor totaal bijster. 2. ... de zekerheid van de goddelijke openbaring alleen op de wijsheid van de leer, en niet op de wonderen, dat wil zeggen op onwetendheid kan worden gebaseerd, hetgeen ik .... in hoofdstuk 6 Over de wonderen heb aangetoond .... zo doen zij hun geloof in bijgeloof verkeren. Of koningen echter ooit zullen toestaan tegen dit kwaad een middel aan te wenden, betwijfel ik zeer. 3 voor ons behoud niet noodzakelijk is Christus naar het vlees te kennen. Neen, we moeten geheel anders denken over de eeuwige zoon van God, ... Want zonder deze wijsheid kan niemand in staat van zaligheid geraken, daar alleen zij ons leert wat waar is en onwaar, wat goed is en kwaad. En doordat deze wijsheid.... het meest door Jezus Christus zich heeft gemanifesteerd .... Wat overigens sommige kerken hieraan toevoegeen, namelijk dat God de menselijke natuur heeft aangenomen, nadrukkelijk heb ik erop gewezen dat ik niet weet wat zij hiermee bedoelen. ja, om u de waarheid te zeggen wat zij beweren komt mij niet minder ongerijmd voor dan wanneer iemand tegen mij zou zeggen dat een cirkel de natuuur van een vierkant had aangenomen.
74 1 Gij schijnt een door het lot bepaalde noodzakelijkeheid van alle dingen en handelingen aan te nemen: nu menen zij echter.... daarmee de zenuw van alle wetten, en van iedere deugd en godsdienst wordt doorgesneden en dat dan alle beloningen en straffen zinloos zijn. Alles wat door dwang en noodzaak wordt opgelegd, is dan ... daardoor verontschuldigd ... welke plaats er over blijft voor schuld en straf
74.2 ...houdt gij wonderen en onwetendheid voor synoniemen... de opstanding van Jezus Christus uit de dood lijken alle krachten van de geschapen natuur te boven te gaan en alleen te rijmen met de goddelijke macht ... voor ons zondaren, de losprijs door zijn lijden en dood heeft betaald .. Wat men over dergelijke dingen dient te zeggen als men de waarheid van het evangelie en de christelijke godsdienst ... wilt handhaven, zou ik gaarne van u vernemen (Oldenburg aan S, brief 74, antw op 73, 1675)
75. 3 deze onvermijdelijke noodzakelijkheid heft noch goddelijk noch menselijk recht op. Want met name zedelijke leerstukken zijn, of ze nu wel of niet de vorm van wet of recht van God zelf ontvangen, in ieder geval goddelijk en heilzaam. En of wij nu het goede dat volgt uit de deugd en de goddelijke liefde, van God als rechter ontvangen, dan wel of het een noodzakelijk voortvloeisel is van de goddelijke natuur, het zal er niet minder begerenswaardig om zijn. Anderzijds het ongeluk dat het gevolg is van verkeerde daden en hartstochten, niet daarom minder te vrezen, omdat het een noodzakelijk gevolg daarvan is.
75.4 wij worden bij alles wat we doen, of we het nu noodzakelijkerwijs dan wel toevallig doen, toch door hoop en vrees geleid. Voorts is de enige reden waarom deze mensen voor God niet te verontschuldigen zijn deze, dat ze in Gods macht zijn gelijk leem in de macht van de pottenmaker, die uit diezelfde klomp verschillende potten maakt, sommigen tot eer, anderen tot schande.
75.7 ...waarin God verscheen aan Abraham, toen deze drie mannen zag, die hij uitnodigde de maaltijd met hem te gebruiken. Maar, zult ge zeggen, alle apostelen hebben beslist geloofd dat Christus uit de dood is verrezen en werkelijk is opgevaren ten hemel. Dat ontken ik ook niet; immers ook Abraham zelf geloofde dat God bij hem de maaltijd had gebruikt, evenals alle Israëlieten.... terwijl deze en vele andere soortgelijke gebeurtenissen verschijningen of openbaringen geweest zijn, aangepast aan het begrip en de opvattingen van deze mensen, waardoor God hun zijn bedoeling wilde openbaren. [8] Ik kom dus tot de conclusie dat de opstanding van Christus uit de doden in werkelijkheid geestelijk is geweest en alleen aan de gelovigen is geopenbaard overeenkomstig hun bevattingsvermogen .... en dat hij in zoverre zijn leerlingen van de doden opwekt, als zij zelf dit voorbeeld van zijn leven en sterven volgen. .... alleen zo kunnen Paulus' argumenten begrepen worden; en dan zwijg ik nog daarvan dat de christenen alles wat de joden naar het vlees opvatten geestelijk hbben uitgelegd. [9] Met u erken ik de menselijke beperktheid. .... dat wij in staat zij uit te maken hoever haar kracht en macht zich uitstrekt.... mogen wij dus wonderen zoveel mogelijk door middel van natuurlijke oorzaken verklaren; ... liever ons oordeel opschorten, om de godsdienst alleen te doen steunen op de wijsheid van de leer. [10] ....En toch is dit het hoogste wat Christus van zichzelf gezegd heeft, namelijk dat hij de tempel Gods is, natuurlijk daarom, zoals ik in mijn vorige brief zei, omdat God zich het meest in Christus heeft gemanifesteerd, hetgeen Johannes nog treffender deed zeggen: het woord is vlees geworden. (Spinoza aan O, brief 75, antw 74, 1676)
77. 1 Ge zijt tot de kern van de zaak doorgedrongen, nu ge berijpt waarom de gedachte dat ik vond dat die gedachte van de door het lot bepaalde noodzakelijkheid aller dingen niet gepubliceerd moest worden; ik vreesde namelijk dat daardoor de beoefening van de deugd geblokkerd zou worden en dat beloning en straf hun waarde zouden verliezen. Wat uw laatste brief ...., is nog niet afdoende en kan de menselijke geest geen rust geven ... Immers als ....: met welk recht kan iemand van ons ervan beschuldigd worden dat hij zus of zo gehandeld heeft, terwijl het hem toch te enen male onmogelijk was anders te handelen?. ... Het ligt immers voor de hand dat allen zullen tegenwerpen: 'Onontkoombaar is uw macht, o God. Daarom ben ik, zo lijkt me, terecht te verontschuldigen dat ik niet anders gehandeld heb' [2] ...of gij gelooft dat alles eerder symbolisch dan letterlijk moet worden opgevat, als ge tenminste overtuigd zijt van de waarheid van het verhaal. dat de bijzonderheden door de evangelisten zo duidelijk zijn getekend, schijnt beslist te dwingen tot de conclusie dat die geschiedenis naar de letter moet worden genomen (Oldenburg aan S, brief 77, antw brief 75, 1676)
78. 2 ... De mensen kunnen immers wel te verontschuldigen zijn, maar niettemin de zaligheid derven en op velerlei wijze gekweld worden. Want een paard is wel te verontschuldigen daat het een paard is en niet een mens, maar niettemin moet het een paard zijn en niet een mens. ... En tenslotte wie niet in staat is zijn begeerten te beteugelen en uit vrees voor de wet te bedwingen, die moge dan te verontschuldigen zijn vanwege zijn zwakheid, toch kan hij zich niet verheugen in de rust der ziel, in kennis van God en liefde tot hem: hij gaat onherroepelijk te gronde. Ik acht het niet nodig er hier op te wijzen dat de Schrift, wanneer zij zegt dat God vertoornd is op zondaars en dat hij rechter is ... een beslissing neemt en vonnis velt op menselijke wijze spreekt en in overeenstemming met gangbare meningen van het volk; het is immers niet haar bedoeling filosofie (lees: wetenschap) te onderwijzen en de mensen geleerd te maken, maar hen tot gehoorzaamheid te brengen. [3] 2. ... vermag ik niet te zien [4] verder vat ik het lijden, de dood en de begrafenis van Christus letterlijk op, zijn opstanding daarentegen symbolisch. ... Maar Paulus , aan wie Christus naderhand eveneens verschenen is, beroemt er zich op dat hij Christus gekend heeft, niet naar het vlees, maar naar de geest. Vaarwel, edelachtbare heer, en geloof dat ik met alle sympathie en genegenheid de uwe ben. (Spinoza aan O, brief 78, antw 77, 1676)
79. 1 ... 1 ...dat het meer in de macht van van de mens ligt een gezonde geest te hebben dan een gezond lichaam, want fysieke gezondheid van het lichaam hangt af van mechanistische beginselen, de gezondheid van de geest daarentegen van keuze en beleid.[2] ... Het lijkt toch wel bijzonder wreed dat God de mensen aan eeuwige, of zo ze al tijdlijk zijn, dan toch aan gruwelijke folteringen prijsgeeft vanwege zonden die ze op geen enkele wijze hadden kunnen vermijden. Bovendien schijnt de hele strekking van de heilige schrift te veronderstellen en te impliceren dat de mensen zich van zonden kunnen onthouden. Zij is immers vol van vervloekingen, beloften van beloning en aankondiging van straf; dit alles lijkt in strijd met de noodzakelijkheid van straf; ...Als men dit ontkent, zou men moetem zeggen dat de menselijke geest niet minder mechanisch werkt dan het menselijke lichaam. [3] ...dat volgens u het schepsel inzicht kan, ja moet hebben in de oneindige macht en wijsheid van de schepper. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat dit geheel anders ligt. [4] Uw bewering tenslotte dat het lijden, de dood en de begrafenis van Christus letterlijk moet worden opgevat, maar zijn opstanding symbolisch, wordt door u, voor zover ik zie, met geen enkel argumnnt ondersteund.... leerstuk ... neemt men die weg, dan stort de zending van Jezus Christus en zijn hemelse leer ineen. [5] Deze weinige opmerkingen wilde ik nog in het midden brengen krachtens de mij toekomende vrijheid in het filosoferen, die ge, zo vraag ik u dringend, mij ten goede wilt houden. Binnenkort zal ik met u de tegenwoordige studies behandelen .... als God ons leven en gezondheid gunt. (Oldenburg aan S, brief 79, 11-02-1676)
Dit is de laatste brief die tussen beiden werd gewisseld. Spinoza zal een jaar later overlijden op 21-02-1677. Henri Oldenburg op 05-09-1677.