INLEIDING/ METHODE

Met Descartes werd een nieuwe wetenschappelijke methode geïntroduceerd, die er op is gericht de ketens van oorzaak en gevolg te ontdekken. Pas in de 18e eeuw zijn de wetenschappen zich gespecialiseerd gaan richten op de ‘kleine’ verbanden en gebruikt men aan de universiteiten eenzijdig het logisch-positivisme. Het accent ligt op het posivisme, de waarneming. Werkelijk abstraherende logica wordt nauwelijks beoefend, zeker niet binnen de sociale wetenschappen, die juist zulke ingewikkelde verbanden als onderwerp hebben. De laat-middeleeuwse manieren van kennen werden niet meer gebruikt. Spinoza combineert een aantal methodes, afhankelijk van wat het onderwerp nodig heeft en kan daardoor kruisverbanden maken tussen de verschillende wetenschapsgebieden. Hij staat toe om kennis die hij van zichzelf en over zijn vrienden heeft (introspectie) te gebruiken (iets waarvoor de huidige wetenschap lange tijd huiverig is geweest en aan de filosofen wordt overgelaten)

Het logisch-positivisme stond zichzelf niet meer toe uitspraken te doen, die niet aanwijsbaar waren. Daardoor bleef een gebied onontdekt, namelijk de eigen geest. Weinigen durfden zich te wagen aan ‘emoties’. Tot voor kort was het niet mogelijk in de hersenen te kijken. Dat is de laatste 20 jaar veranderd, wat al tot een enorme toename in kennis over onszelf heeft geleid. Maar tot de huidige dag van vandaag is de samenhang binnenin de hersenen niet op een directe manier aanwijsbaar. Wel laten recente ontdekkingen zien dat het intuïtieve deel in de hersenen, van het bestaan waarvan de laat-middeleeuwse wetenschappers en ook Spinoza uitgingen, reëel is en een groot deel van de hersenen in beslag nemen. Dit betekent een erkenning van deze kenwijze, die Spinoza naast andere gebruikte.

 

WAARNEMEN: UITGEBREIDHEID EN DENKEN

De mens kent via de eigen uitgebreidheid en denken.

Dat wil zeggen: via zintuigen en via logica. Via de zintuigen komen waarnemingen tot stand, zowel van het individu als van anderen. De zintuigen zijn niet in staat álles waar te nemen en op te slaan in de hersenen, maar in de hersenen wordt een voorstelling gemaakt van wat via de waarneming wordt gekend. Via een aangeboren vermogen tot abstractie (logica) wordt dit met een bepaalde ordening opgeslagen. Bijstelling op basis van nieuwere waarnemingen is (tot op een bepaalde hoogte) mogelijk, maar het proces van opslag begint al heel jong. De ordening is gebaseerd op het (algemene) streven om in het bestaan te willen volharden. Ook de waarneming (zowel het waarnemingsapparaat als wàt wordt waargenomen) staat allereerst in dienst van de overleving.

FYSICA: TIJD; CAUSALITEIT; DYNAMIEK

Het totaal-bestaande (je kun het ook God noemen of Natuur) is oneindig in ruimte en in tijd. Alles wat bestaat (behalve het totaal) komt voort uit iets anders, krijgt behalve een overeenkomende kern een eigen vorm (gericht op optimale overlevingskans). Het voortkomen uit iets anders gebeurt op basis van de wetten van oorzaak en gevolg. Als de mens zichzelf wil kennen, moet deze zich richten op de (eeuwige) kern naast op het tijdelijke (zowel in de zin van de aard van het specifiek-menselijke ken(on)vermogens, het ‘bevattingsvermogen’, als het via voorstellingen van het gekende). Het denken in oneindigheden is moeilijk voor de mens, die zich allereerst richt op het overleven. De fysica, de wiskunde en astronomie overwinnen deze ’natuurlijke’ weerstand van het menselijke intellect nog het meest. Nederlands Nobelprijswinnar Gerard ‘tHooft (werkzaam aan het Spinoza-instituut) legt bij zijn toelichting op Spinoza het accent op het tijdsaspect.

Sinds Spinoza hebben deze wetenschappen nog een grote ontwikkeling doorgemaakt. Veel nieuw inzicht bevestigt zijn ideeën, althans haalt deze niet onderuit. Maar bij voorbeeld Huygens’ lichttheorie en Einstein’s materie=energie heeft Spinoza niet kunnen verwerken in zijn wetenschap en dit heeft wel consequenties voor het mensbeeld, dat Spinoza schetst. Echter volgens mij niet op een fundamenteel niveau.

NEUROWETENSCHAP: BREIN/ LICHAAM

a. algemeen

De menselijke kern komt voort uit de evolutionaire keten; dus is iets wat zowel de sterren hebben als de dieren vóór ons. De sterren hebben materie en beweging/rust-afwisseling. De dieren vóór ons in de evolutionaire keten delen de fysiologische systemen. Daar lijkt de kern in menselijke vorm te zijn gematerialiseerd. De fysiologie is de bemiddelaar tussen de buitenwereld en de menselijke beweging. Deze beweging kan zijn toeneiging tot fusie (voortplanting), toeneiging om te vechten, toeneiging om te vluchten en toeneiging om energie te verkrijgen. Met de sterren heeft de mens materie gemeen en streven naar energiebehoud.

Het specifieke van de mens is het denken, wat op zichzelf ook een activiteit is (namelijk deze kost energie) die gedeeld wordt met andere mensen (onder andere door de taal). Waar de meeste dieren in hoge mate automatisch reageren op prikkels van buiten, heeft de mens door het denken méér dan het dier de mogelijkheid om ook níét te reageren met activiteiet (Damasio), waardoor deze makkelijker voorrang kan geven aan een andere activiteit.

Spinoza heeft weinig kennis van fysiologie, mogelijk omdat de artsen om hem heen (Meijer, Van den Enden) dit ook niet hadden. Kennelijk was de fysiologie als wetenschap destijds nog niet ver ontwikkeld in Nederland. In de voorrede bij Ethica V gaat Spinoza nogal te keer tegen Descartes over diens ‘geklots van bloed’ en ‘geslinger van de epifyse’, maar Descartes lijkt hierin toch al verder te zijn dan Spinoza. In brieven (brief 17 aan Pieter Balling) toont Spinoza overigens wel weer ‘modern’ inzicht in de samenhang tussen de samenstelling van bloed en ‘voorstellingen’.

b. de evolutieleer/conatus en waarnemingsvermogen

Dat het radicale denken van Spinoza vanuit een oneindig tijdsperspectief, waarbij er causale ketens de ‘zijnden’ verbinden vruchtbaar is en overeenstemmend met de werkelijkheid, heeft zich bevestigd in de vaststelling van ‘evolutie’, nog even afgezien van hoe deze dan precies heeft plaatsgevonden. Hierbij is ook zichtbaar geworden dat het streven naar zelfbehoud samengaat met een optimalisering van aanpassing aan de omgeving door efficiënt energiegebruik. (Dus het streven naar ‘perfectie’, vergroten van de kracht is een onderdeel van de conatus in het dierenrijk (van generatie naar generatie) en van de mens (deze heeft door het denken veel meer de mogelijkheid tijdens één leven te ‘perfectioneren’).

c. emoties/ Frijda

Emoties zitten vast aan de fysiologie, in ieder geval bij de mens. In Ethica III geeft Spinoza een uitgebreide beschrijving van emoties, die gekoppeld zijn aan bepaalde voorstellingen en de algemene noemer hebben dat ze de mens de richting aangeven, die de natuur hem wijst en zullen leiden tot gedrag: namelijk het is in overeenstemming met de conatus de als positief ervaren emoties te volgen en de negatieve te vermijden; dit is in principe ook een natuurrrecht. In principe, want de mens heeft ook het denken, zowel een onderbewust als een bewust deel. Deze hersenstructuur (bron) in de mens kan aangeven: ‘Wacht eens even, is dit wel de goede richting? Je kunt pas gelukkig zijn als anderen net ze gelukkig zijn als jij, je net zo veel van je naaste houdt als van jezelf’. De natuur heeft de menselijke emoties kleur en waarde meegegeven: ook spijt en gemoedsrust horen erbij. De ervaring heeft geleerd dat als je te veel voor jezelf koos, dat de gemoedsrust er onder leed, maar anderzijds dat te weinig voor zichzelf opkomen, leiden tot spijt of verdriet of honger had.

Kennelijk maakt het (al of niet bewuste) denken een optelsom van de verschillende mogelijkheden, die zich ‘openbaart’ in de ervaring van de emotie en die leidt tot het optimale handelen (of juist niet-handelen), het optimale gedrag, de optimale praxis. In prille vorm is dit bekend bij dieren: een vogel maakt al een ‘energie’afweging: zal hij gaan vliegen voor eten of kost dit te veel energie (Berry Spruyt: Economy in behaviour governed by reward). Spinoza geeft ook aan dat er een intuïtief niveau is, waarop de mens kennis heeft van wat hij moet doen. Door onnodige angst en andere afleidingen kan deze kennis vertroebeld worden. Daarnaast bestaat het met wetenschppelijke methoden verkregen idee over hoe te handelen: door na te denken in de lijn van Spinoza kan de mens ook weten dat hij een sociaal wezen is.

De psycholoog en Spinoza-kenner is een van de weinigen die over emoties schreef in de jaren ‘80-‘90 vorige eeuw (inmiddels hebben anderen zich erbij gevoegd, o.a. Miriam van Reijen). Hij volgt hierin sterk Spinoza’s beschrijving in Ethica III. De kleuring die emoties hebben en die wel spreekt uit verschillende passages van Spinoza’s werk (met name als hij het heeft over gemoedsrust, de ‘liefde’ waarmee denken gepaard kan gaan) staat niet vermeld in Ehica III. Nieuwe ontwikkelingen in de wetenschap geven echter aan dat de sociabiliteit ook een emotionele component in de hersenen heeft.

d. de mens als deel van grotere gehelen/ spiegelneuronen en empatie; andere menselijke waarden als vrijheid
Recent neurowetenschappelijk (Keysers) en biologisch (de Waal) onderzoek toont aan dat een behoorlijk deel van de hersenen in beslag wordt genomen door zogeheten spiegelneuronen. Deze laten de mens emotioneel meeleven met anderen (hierin vindt ook weer abstractie laats naar de onderliggende gevoelens. De situatie wordt geïnterpreteerd in termen van angst, liefde, etc.)en vormen de basis voor (aangeboren) empathie. Als Spinoza in Ethica V mensen beschrijft die door de Rede worden geleid en dus ‘willen dat anderen net zo gelukkig zijn als zij’, dan kan deze Rede bewuste rede zijn (deze redeneert vanuit het nut), maar ook kan dit nuts-bewustzijn al veel eerder zijn geïnternaliseerd en door de genen zijn meegegeven. Wel hebben deze door de Rede geleide mensen geleerd zich niet te laten afleiden van hun ‘heil’.

Spinoza legt het volgende uit: we doen niet wat we prettig of lekker vinden, b.v eten, omdat het lekker is; we vinden het lekker omdat het nuttig is. Het evolutieproces laat dit ook goed zien, het lichaam past zich in hoge mate aan aan de omgeving. Man vrouw-verschillen blijken terug te voeren naar het jagerstijdperk. De bioloog Hrdy past het ook toe op taal: de vrouw is beter in taal want de vrouwen vertelden elkaar: ‘Hier staan bramen, die zijn goed, moet je ook eten; wil je even op het kleintje passen’. De man’s hersenen staan naar scoren en verder stilte, anders gaat het wild op de loop.

Dit in combinatie met het gegeven dat een positief gevoel gekoppeld kan zijn aan ‘nut’ bij de overleving, geeft aan dat ook ándere menselijke waarden, die blijdschap geven, zoals vrijheid van denken, een ‘nuts-’ basis hebben. Spinoza geeft ook het nut aan van vrijheid van denken, namelijk leidt het tot nieuwe kennis en verbetering. En ovrijhied leidt tot negatieve gevoelens, die zich omzetten in verzet.

Twee onderzoeken van M. Tomasello (Max Planckintituut, Leipzig) geven inzicht in de internalisatie van menselijke waarden:

1. éénjarige kinderen willen al helpen. Kinderen helpen spontaan zonder de afweging van hun voordeel. Dit in tegenstelling tot apen(soorten), die wel aan ander helpen, maar hierbij hun later nut hiervan afwegen

2. éénjarige kinderen komen al in opstand bij ‘ongelijke behandeling’. Een kind en een volwassene voeren gezamenlijk een taak uit waarbij 4 fiches worden gewonnen. Na afloop geeft de volwassene het kind 1 fiche. Het kind protesteert: allebei 2 fiches, dat is eerlijk

e. optelsom/godsdienst en wetenschap

Uiteindelijk kan men maar één ding tegelijk doen. Alles tegelijk is praktisch niet mogelijk. Niet alle waarden kunnen voor alle mensen optimaal vervuld worde. Volgens Spinoza weten de mensen intuïtief wel wát ze moeten doen (‘voor hun heil en deugd’). Daarmee zijn ze door de natuur uitgerust. Om allerlei redenen kan dit intuïtieve weten vertekend zijn of toegedekt, waardoor ze toch niet doen wat tot hun ware heil leidt.

De ervaring van anderen kan van groot nut zijn. Omdat het eindresultaat van de optelsom ook sterk van de tijdelijke en plaatselijke omstandigheden afhangt, is voor veel mensen toelichting hierbij nodig. De godsdienst (of inzicht in de Natuur) en de wetenschappers kunnen daarom behulpzaam zijn. Mits die uitgaan van het belang van de persoon en van de ware en actuele inzichten. Hierin schuit ook precies het gevaar van de toelichting, om allerlei redenen kunnen deze profeten, apostelen en wetenschappers een toelichting geven, die juist afleidt van het doen van het ‘ware’. De christelijke traditie stimuleert een optelsom vanuit naastenliefde en gerechtigheid.

f. verbetering (zuivering) van het verstand

Spinoza onderscheidt binnen het verstand onderdelen die vin het brein kunnen worden gelokaliseerd:

1. voorstellingen (op basis van eigen waarneming of gehoord van een ander)

2. de ratio: het logische verstand van de wetenschap; ‘rekenverstand’ gericht op efficiëncy (van energiegebruik); bewuste denken

3. het intuïtieve deel van het verstand, dat richting geeft aan het handelen.

De ratio kan de voorstellingen die gekoppeld zijn aan het intuïtieve verstand proberen te zuiveren en te verbeteren. Als men tot de ratio ook het ‘onbewuste’ vermogen van abstraheren rekent, is dit een proces dat op onbewust niveau voortdurend aan de gang is gericht op optimalisatie.


SOCIOLOGIE

a. samenhang tussen denken en materiële omstandigheden

Verschillende perioden laten de nauwe samenhang zien tussen denken, gewoontes en de manier waarop middelen van bestaan worden geproduceerd. Hèt onderwerp bij uitstek van de sociologie. Dit toont meteen ook de relatieve en tijdelijke geldigheid aan van de meeste ideeën en opvattingen, naast de langer durende waarden en zelfs eeuwige waarden, die in de menselijke natuur zijn ingebakken. Dit ligt zeer dichtbij de benadering van Spinoza wat betreft de eenheid van materie en denken.

Het meest concreet èn van toepassing op het tijdvak waarin Spinoza leefde is Max Weber’s ‘De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme’. Hierin toont hij aan dat de Katholieke waarden niet meer in overeenstemming waren met de kernwaarde van het kapitalisme, namelijk winst maken. De Katholieke kerk hield dit tegen. Omdat het kapitalisme vooruitgang bracht, ontstonden nieuwe geloven, vooral in handelssteden.

b. volgtijdelijkheid in denken en materiële omstandigheden

Vooral Hegel en zijn leerling Marx hebben de samenhang tussen bovenbouw (denken) en onderbouw (productiewijzen) verder getheoretiseerd. Hierbij rees het meningsverschil wat eerst was: het denken of de productiewijzen. Beide waren het wel eens over het dialectische proces waarbij dan weer het ene de ander beïnvloedde en dan weer andersom. Marx vond het in ieder geval tijd de materiële omstandigheden waarin veel arbeiders toentertijd zich bevonden op dat moment op nummer 1 te zetten en de beschikbare materiële ruimte te gebruiken voor verbetering van de omstandigheden van de fabrieksarbeiders. ‘Eerst das Fressen und dann die Moral’. De jonge Marx gebruikt de Ethica als voorbeeld: bevrijding uit het ‘rijk van de noodzaak’ naar het ‘rijk van de vrijheid’. Spinoza gaat dus uit van een eenheid, maar ziet wel volgtijdelijkheid: eerst de wetten en dan pas de menselijke voorstellingen (Ethica I, P1).

In de situatie van de Nederlanden voorafgaand en ten tijde van Spinoza is duidelijk aan te geven dat de veranderingen in het denken het gevolg waren van de opkomst van de handel. Maar als het voorbeeld eenmaal is gegeven, dan gaat dit in de vorm van ideeën weer verder. Dat punt heeft Jonathan Israël opgepakt en hij heeft de invloed van die vorm van denken in andere landen, met name Frankrijk, laten zien na zijn bloeitijd.

c. methoden in de sociologie

Spinoza maakte gebruik van methoden, de later in onbruik zijn geraakt ten gunste van de logisch-positivistische methoden die voor de sociologie maar beperkte waarde hebben, maar die voor het complexe onderwerp dat de sociologie onderzoekt heel erg nuttig zijn. Zo gebruikt hij naast de logica de ideaaltypische benadering, het zoeken naar 'best practices' met de onderliggende factoren en de later door Husserl ontwikkelde fenomenologische methode.

d. sociologische onderwerpen bij Spinoza

Macht, vrijheid, autonomie, de verhouding kerk en staat, het zijn centrale onderwerpen voor de sociologie. Ondergronds heeft het denken van Spinoza (&friends) veel invloed gehad, zowel op de sociologie als op de sociologische onderwerpen. En zo zijn de ideeën van Spinoza ook terecht gekomen in de huidige staats- en strafwetgeving. Helaas is het theoretische voorwerk in de vergetelheid geraakt. Dat diit vaak ontbreekt, lijkt ten koste te zijn van de realiteitszin, die in Spinoza’s werk zit. In zijn werk spelen historische pacten, die mensen afsluiten, een emotionele en dus belangrijke rol, terwijl nu nog al eens een hoofdrol wordt toegekend aan 'waarden', die universele geldigheid hebben, maar buiten de reële historische contekst vaak weinig toepasbare praxis-mogelijkheid. Dan mist men al gauw waardevolle conclusies over waarover het individu in zijn ogen eigen autonomie zou moeten behouden en wat en onder welke condities hij die autonomie aan de staat heeft overgedragen.

e. hedendaagse sociale wetenschappers in de lijn van Spinoza

Het realisme van Spinoza zit erin dat hij de conatus als belangrijkste drijfveer ziet van de mens. Maar dat hij deze niet als individeel en onafhankelijk van de omgeving beschouwt, integendeel. Dit betekent dat 'waarden' niet losstaan van andere natuurlijke waarden en dat er altijd keuzes tússen waarden moeten worden gemaakt. Spinoza toont aan dat de mens ingeboren empathie heeft, die in de bijbel leidt tot het voorschrift 'heb uw naaste lief als uzelve', maar wie die 'naaste' wordt, dat bepaalt de historie. Deze realistische benadering zit ook in het werk van de econoom Deirdre McClosky en de theoloog Karen Armstrong.

f. vroegere denkers

Ook denkers vóór Spinoza 'ontdekten' de eeuwige wetten in hun samenhang met het historische. Waar Spinoza kennis moet hebben gekregen van hun denken, is het niet mogelijk te onderscheiden wat van Spinoza-zèlf kwam en wat hij van anderen had. Maar er is beslist een parallellie in het denken van Joodse filosofen, bij voorbeeld Gersonides, de Nederlander Coornhert met zijn perfectisme en ideeën over de staatsinrichting, vrijheid van godsdienst en geweten, en dat van Spinoza. Hetzelfde geldt ook voor zijn vrienden.

 

VERHOUDING SPINOZA TOT RECENT WETENSCHAPPELIJK INZICHTEN

Veel van Spinoza’s ideeënbouwwerk is door latere wetenschappelijke kennis bevestigd. Het zwakste punt lijkt te zijn dat Spinoza krachten vooral beschrijft als zwaarte-krachten en niet als energetische krachten. Bij hem botst er een 'voorstelling' op een oog en dan volgt een actie na bemiddeling van een bepaalde emotie. Hierdoor lijkt al het menselijk lijden van buitenaf te komen; het geeft een nogal passief mensbeeld. Overigens geeft Spinoza op verschillende plaatsen wèl aan dat passies gematigd moeten worden (van binnenuit, met inzicht van het verstand) en geeft hij richting aan zijn eigen leven door keuzes te maken, die ‘niet makkelijk zijn’. Einsteins theorie over de relatie tussen energie en massa lijkt dus een goede aanvulling op Spinoza's denken. Ook de nieuwere fysiologische inzichten zouden tot een andere beschrijving hebben geleid. Toch  is het geheel van zijn denken zo sterk, dat dit details zijn.

Op enkele punten lijkt Spinoza de hedendaagse wetenschap nog steeds vooruit te zijn: met name over de manier waarop de passies gematigd zouden kunnen worden en aansluitend over hoe het hoogste heil te bereiken valt. Ook wat hij zegt over de staat blijft de moeite waard en loopt eigenlijk nog steeds vooruit. Daarnaast biedt het denken van Spinoza een uitweg uit de huidige situatie waarin het naast elkaar bestaan van verschillende godsdienstige en wetenschappelijke inzichten een niet te miskennen feitelijkheid is geworden.