THEOLOGISCH POLITIEK TRACTAAT


Voorblad
Theologisch-politiek traktaat
bevattende
een aantal uiteenzettingen,
waarin wordt aangetoond dat men de vrijheid van filosoferen
niet alleen kan toestaan met behoud van de vroomheid en van
de vrede in de staat, maar dat men haar niet kan opheffen
zonder tevens de vrede in de staat en zelfs de vroomheid
op te heffen.

 

De eerste brief van Johannes, hoofdstuk 4, vers 13;
Hieraan onderkennen wij dat wij in God blijven en God in ons,
dat hij ons van zijn geest gegeven heeft.

Te Hamburg
bij Heinrich Künrath, 1670.

Titels hoofstukken
Ho 1  Over profetie
Ho 2  Over de profeten
Ho 3 Over de roeping van de Hebreeën en
over de vraag of de gave der profetie
in het bijzonder de Hebreeuen eigen is geweest
Ho 4  Over de goddelijke wet
Ho 5  Over de reden waarom de ceremoniën zijn
ingesteld en over het geloof in de verhalen,
namelijk op welke wijze en voor wie dit
noodzakelijk is
Ho 6  Over wonderen
Ho 7  Over de verklaring van de Schrift
Ho 8  Waarin wordt aangetoonde dat de pentateuch
en de boeken Jozua, Richteren, Ruth, Samuël
en Koningen niet authentiek zijn. Vervolgens
wordt onderzocht of al deze boeken van de
hand van meer schrijvers zijn of slechts van
één, en van wie dan we;
Ho 9  Andere onderzoekingen aangaande dezelfde
boeken, namelijk of Ezra er de laatste hand
aan heeft gelegd, en vervolgens of de
kanttekeningen die men in de Hebreeuwse
handschriften aantreft, afwijkende lezingen zijn geweest
Ho 10 De overige boeken van het Oude testament
worden op dezelfde wijze onderzocht als de
voorgaande
Ho 11 Onderzocht wordt of de apostelen hun brieven
als apostel en profeet dan wel als leraar hebben
geschreven. vervolgens wordt uitgelegd waarin
het ambt van apostel heeft bestaan
Ho 12 Over de ware oorkonde van de goddelijke wet
en over de vraag in welke zin de Schrift heilig
wordt genoemd en in welke zin zij het woord
van God heet; ten slotte wordt aangetoond dat
zij, voor zover zij het woord van God bevat,
onbedorven tot ons is gekomen
Ho 13 Aangetoond wordt dat de Schrift geen andere
dan zeer eenvoudige dingen leert en niets anders beoogt dan gehoorzaamheid: dat zij over de goddelijke natuur niets anders leert dan wat de
mensen door een vast plan van leven kunnen
navolgen
Ho 14 Wat geloof is en wie gelovigen zijn; de
grondslagen van het geloof worden bepaald;
ten slotte wordt het geloof van de filosofie
gescheiden
Ho 15 Aangetoond wordt dat de theologie niet
dienstbaar is aan de rede noch de rede aan de theologie, en in welke zin wij gezag toekennen
aan de heilige Schrift
Ho 16 Over de grondslagen van het staatkundig leven,
over het recht dat eenieder heeft krachtens de
natuur en als staatsburger, en over het recht
van de hoogste overheden
Ho 17 Aangetoond wordt dat niemand alles kan
overdragen aan de hoogste overheid en dit
ook niet noodzakelijk is. Over het staatsbestel
der Hebreeën: zoals het was ten tijde van
Mozes en zoals het was na zijn dood, voordat
de hebreeën koningen kozen; over de
voortreffelijkheid ervan, ten slotte over de
oorzaken waardoor dit goddelijk staatsbestel te
gronde heeft kunnen gaan en zich nauwelijks
zonder opstanden heeft kunnen handhaven
Ho 18 Enkele ploitieke leerstellingen worden uit
het staatsnestel der Hebreeën en uit zijn
geschiedenis afgeleid
Ho 19 Aangetoond wordt dat het recht betreffende
godsdienstzaken geheel en al berust bij de
hoogste overheden, en dat de uiterlijke eredienst
zich moet voegen naar de vrede in de staat, als
wij God op de juiste wijze willen gehoorzamen
Ho 20 Aangetoond wordt dat in een vrij staatsbestel
het eenieder is toegestaan te denken wat hij wil
en te zeggen wat hij denkt

Samenvatting van de Voorrede van het Theologisch Politiek Tractaat door Akkerman

1-3. Angst voedt het bijgeloof. De veranderlijkheid van het bijgeloof is de oorzaak van politieke onrust; 7-8. In een vrije Republiek als de onze is dit uit den boze, want hieruit ontstaan onlusten; 10. Spinoza besluit de bijbel onbevooroordeeld met wetenschappelijke methode te onderzoeken en concludeert dat de bijbel de rede vrijlaat en niets gemeen heeft met de wetenschap. Het geopenbaarde woord Gods bestaat uit de eenvoudige morele opdracht tot gehoorzaamheid aan het gebod tot liefde en rechtvaardigheid; 11. Geopenbaarde kennis en kennis van de Natuur zijn niet met elkaar in strijd noch aan elkaar ondergeschikt; 12. Een ieder moet de absolute vrijheid gelaten worden om zelf de grondslagen van het geloof naar eigen aard uit te leggen, en ieders geloof moet uit zijn daden beoordeeld worden; 13. Dan het staatkundige deel van het vraagstuk. Spinoza gaat daarbij uit van het natuurlijk recht van een ieder naar zijn eigen zin te leven. Alleen wanneer men het recht zich te verdedigen overdraagt aan de staat, heeft deze het recht op alles waartoe hij bij machte is;


..........dit recht van de staat is echter niet absoluut. Aangezien niemand zichzelf zo van zijn bevoegdheid zich te verdedigen kan ontdoen dat hij ophoudt mens te zijn, komt hij tot de conclusie dat niemand volstrekt beroofd kan worden van zijn natuurlijk recht, maar dat de onderdanen als het ware krachtens het natuurrecht bepaalde rechten houden, die hun niet ontnomen kunnen worden zonder groot gevaar voor de staat, en die hun dus ofwel stilzwijgend worden toegestaan, of die zij uitdrukkelijk bedingen bij de machthebbers (waarschijnlijk doelt Spinoza hierbij bij voorbeeld op regels over de gewetensvrijheid, MB);........


14. Dan geeft Spinoza het voorbeeld van de Hebreeuwse theocratie onder Mozes. Ook daar bleek dat zij die de hoogste macht hebben, dit recht en hun macht het best kunnen handhaven door eenieder toe te staan te denken wat hij wil en te zeggen wat hij denkt; 15. Het boek is niet bedoeld voor niet-wetenschappelijkgeschoolde lezers; 16. De hoogste overheden van het vaderland worden uitgenodigd een kritisch oordeel te geven over het boek. Als  zij oordelen dat iets in strijd is met de wetten van het land of schadelijk voor het algemeen welzijn, dan wil Spinoza dat dit ongezegd is. Hij weet dat hij als mens kan dwalen, maar heeft zijn uiterste best gedaan dit niet te doen en zijns inziens geschreven in overeenstemming met de wetten van zijn vaderland, de vroomheid en de goede zeden.

WETGEVING IN DE REPUBLIEK

Spinoza lijkt binnen de kaders van de wetgeving in de Republiek (zie ook onder POLITIEKE ONTWIKKELINGEN NA 1650) te zijn gebleven. Vooral zijn bijbelanalyse, waarin hij de bijbel analyseert als ieder ander boek, roept niettemin weerstand op.

DE HEBREEUWSE STAAT VAN MOZES
Spinoza bespreekt in de TPT de tot standkoming van de Hebreeuwse staat van Mozes na de uittocht uit Egypte. De situatie was toen erg instabiel. Mozes zag in dat er wetten moesten komen voor veiligheid en over eigendomsrecht. Hij zag in dat in een samenleving waar van de leden de wet uit eigen wil gehoorzamen, uit vroomheid en toewijding in plaats van uit angst, een stabielere en sterkere staat vormt. Daarom  overtuigde hij de mensen ervan dat ze van God kwamen en dat de staat een goddelijke sanctie had. Maar eigenlijk zijn het uiteindelijk wetten die alleen horen bij de staat der Hebreeërs. Wat niet wegneemt dat volgens Spinoza wetten makkelijker worden gevolgd als ze overeenkomen met eigen ideeën van vroomheid en toewijding. Spinoza bespreekt ook de rol van profeten (Oude Testament) tegenover die van apostelen (Nieuwe Testament). Het is moeilijk de weg naar vroomheid te vinden en te bereiken, hoewel iedereen van binnen hiervan wel kennis heeft. Profeten leggen wetten uit, maar apostelen wijzen aan de hand van goede voorbeelden de weg naar het vrome handelen. (zie ook Nadler, 2011).

 

OPVOEDING (VERMANINGEN EN VOORBEELDEN) EN WETTEN
Hoewel morele vorming beter de vorm kan krijgen van regelmatige vaderlijke 'Vermaningen' dan door wettische voorschriften (zoals de apostelen in het nieuwe testament vertellen van Christus als voorbeeld en niet zoals de profeten uit het Oude testament als wetsvoorschrijvers) kan anderzijds een staat, waarvan het doel is interne en vrede en externe veiligheid, kan niet zonder een minimum aan wetten.