Over de verhouding tussen Lodewijk Meijer en Spinoza

Het artikel over Schuller en Spinoza van Spinoza-biograaf W. Meijer uit 'de Navorscher' geeft nader inzicht in de verhouding tussen Lodewijk Meijer en Spinoza (zie de vet-gedrukte gedeeltes). Het artikel baseert zich grotendeels op L. Steins: Leibnitz en Spinoza, Berlijn, 1890.

Het recent verschenen artikel: R.Lambour: 'De alchemistische wereld van Galenus Abrahamsz 'de Haen' (1622 - 1706)', Doopsgezinde bijdragen 31 (2005) is een inzichtelijke aanvulling te vinden.

 

DR. SCHULLER EN B. DE SPINOZA. W. Meijer De Navorscher, 1897: 605-608

De voor Hollands letterkundige geschiedenis belangrijke onthulling der briefwisseling tusschen G.[eorge] H.[ermann] Schuller en Leibnitz is voor een groot gedeelte wereldkundig gemaakt in het belangrijke boek over Leibnitz en Spinoza, uitgegeven door Prof. Dr. Ludwig Stein, Berlin 1890.

Daaruit blijkt ons, dat G. H. Schuller een geheime correspondent van Leibnitz was, die hem inlichtte omtrent het merkwaardige, dat in wetenschappelijke en staatkundige kringen zich voordeed. Hield geheel Europa toenmaals het oog op Holland gevestigd, Leibnitz, die Holland zelf in 1675 bezocht had en zoowel daar als in den vreemde vele aanzienlijke Hollanders had leeren kennen, stelde bijzonder belang in alles, wat hier te lande voorviel.

Schuller, die hoewel dr. Med. zich meer met wysbegeerte en goudmakerij dan met zijn beroep bezig hield, deed zijn best om Leibnitz' nieuwsgierigheid te bevredigen in de hoop door diens tusschenkomst tot agent van het Hanoversche Hof te worden aangesteld. Daar de Hertog, in wiens dienst Leibnitz gelukkig was opgenomen, tot het Katholicisme was overgegaan, en deze laatste als Protestant daarom buitengewoon voorzichtig moest zijn, werd deze briefwisseling natuurlijk zeer geheimzinnig gevoerd.

Namen en feiten werden meestal omschreven of slechts aangeduid. Toch zijn de brieven voor ons van hooge waarde, en niet minder belangrijk dan de Xstralen op natuurkundig gebied, omdat zij ons door den nevel die rondom vele feiten met opzet is verspreid, helder laten zien tot op den grond der zaken.

Zoo hebben zij ons o. a. volkomen op de hoogte gesteld van de adressen der brieven van Spinoza, die door de uitgevers der Nagelaten Werken met voordacht waren verzwegen.

Het merkwaardigste is echter, dat Schuller zelf, die meende overal zijn spoor te hebben uitgewischt, ons in deze brieven zijn verhouding tot Spinoza duidelijk heeft geteekend. Vooral zijn mededeelingen omtrent de laatste levensdagen van Spinoza zijn van [606] bijzonder groot gewicht. Nog in het begin van Februari 1677 had hij Spinoza bezocht en als geneesheer tot zijn innig leedwezen moeten bekennen, dat onze wijsgeer niet lang meer te levenhad.

Blijkt hieruit en uit de latere brieven, dat hij Spinoza veelvuldig bezocht, ik meen te kunnen aantoonen, dat hij het is, die den lijder in zijn laatste ure heeft bijgestaan.

Colerus meldt, dat Spinoza kort voor zijn dood een Amster-damsch geneesheer ontboden had, dat deze daarop was overge-komen, des middags met den zieke alleen was gebleven, maar 's avonds na diens overlijden haastig met de nachtschuit vertrokken was, ja zeifs nog een dukaton en een mes met zilveren heft zou hebben medegenomen.

Colerus zegt, dat hij dezen dokter niet anders kan aanduiden, dan met de letters L. M.

Deze mededeeling heeft op mij altijd den indruk gemaakt, dat Colerus nooit juist geweten heeft wie het was, maar omdat hij wel eens gehoord had van de vroegere vriendschap tusschen Lodewijk Meyer en Spinoza, voorondersteld heeft, dat L. M. de bedoelde persoon zou geweest zijn, hoewel hij zijn naam niet voluit durfde noemen om den laster, dien hij te zijnen aanzien verspreidde.

De Duitsche vertaler van Colerus heeft van deze mededeeling denzelfden indruk gekregen als ik en merkt dan ook hierbij op, dat men wel kon aannemen, dat de bedoelde dokter misschien Lucas was geweest, die met Spinoza bijzonder bevriend was en ook later een boek over hem geschreven had.

Latere geschiedschrijvers echter hebben allen Lodewijk Meyer voor de bedoelden persoon gehouden.

Toch is dit niet zeer waarschijniijk.

In de laatste jaren, na Spinoza's vertrek uit Rijnsburg, komen geene brieven aan Meyer meer voor.

Diens rationalistische schriftverklaring was geheel in strijd met de objectieve en historische van Spinoza. Meyers boek : Philosophia Scripturae Interpres (1666) werd openlijk weerlegd door de Tractaten Theologus-Politicus en dit is reeds voldoende om hun verwijdering van elkander te verklaren.

[607] Maar bovendien was Meyer onverdroten bezig met tooneelstudiën en het genootschap Nil volentibus arduum, en zal Spinoza wel weinig te Amsterdam zijn gekomen omdat zijn gezondheidstoestand en financiën hem

zulke reizen niet veroorloofden. Terwiji het dus waarschijniijk niet Meyer is geweest, die bij Spinoza's

sterfbed heeft gestaan, is het, zooals uit het volgende blijken zal, zeer waarschijnlijk Schuller geweest.

In zijn brieven aan Leibnitz treedt deze op als executeur van Spinoza's geestelijke nalatenschap.

In den zesden brief schrijft hij, "maar geheim", dat hij voor en na Spinoza's dood alles stuk voor stuk heeft nagezien en in overeenstemming met diens uitdruklijken wensch heeft onderzocht of er nog iets bij was dat voor de vrienden van belang kon zijn ; in Hrief [sic] III biedt hij het hs. van de Ethica aan Leibnitz te koop aan, en deelt daarop in den vierden Brief mede dat het hem gelukt is de vrienden te Amsterdam over te halen om zelf de uitgave der Opera Posthuma op zich te nemen.

Deze vrienden waren : L. Meyer, Jarig Jelles onz., die dus oor- spronkelijk de hss. niet in handen hebben gehad, veeleer aanvankelijk niet genegen waren ze uit te geven, maar daartoe later door Schuller zijn overreed.

Nu is op denzelfden avond van Spinoza's overlijden een inventaris opgemaakt en alles verzegeld, en bij dien inventaris de naam van den Heer George Hermanus eerst als getuige opgeschreven maar later weer doorgehaald en door een gewoon getuige vervangen. — Wij komen derhalve tot de volgende conclusie :

Volgens Colerus was bij Spinoza's sterven, des middags te 3 uur, de Amsterdammer dokter alleen tegenwoordig, volgens Schuller heeft hij zelf voor en kort na Spinoza's dood de boeken doorgezien, waartoe na de verzegeling, die denzelfden avond geschiedde, geen gelegenheid meer bestond; Schullers bekende geheimzinnigheid en de hebzucht der familie Spinoza verklaren genoegzaam zijn haast om zich uit den Haag te verwijderen, wat geheel strookt met Colerus' verhaal, terwijl wij zijn voonamen door den Notaris op den avond v. h. overlijden eerst opgeschreven zien en daana weer [608] doorgehaald ; - - wie zou dan anders daarbij tegenwoordig zijn geweest dan Schuller ?

Hij zal aan van der Spijck verzocht hebben zijn naam niet te noemen, evenals hij zelf dien in de brieven heeft doorgehaald en v. d. Spijck zal getrouw zijn belofte gehouden hebben en alleen van een Amsterdamsehen

geneesheer gesproken hebben. Colerus is toen aan 't verdichten gegaan en heeft L. M. genoemd, dien hij echter niet nader kon aanduiden, omdat hij 't niet zeker wist.

Schuller moest als geheim agent van Leibnitz overal achter de schermen blijven, had van Spinoza zelf volmacht, mee te nemen wat hem beviel, maar vreesde toch voor de familie, zooals blijkt uit het schrijven van Rieuwertz over den beroemden lessenaar met papieren ; geen wonder dat hij niet openlijk bekend wilde worden als de laatste en eenige getuige van des wijsgeers dood.

Naar mijn overtuiging is echter door de voornamen onder do [sic] akte van 21 Februari de waarheid van bovengenoemde gissing notarieel verzekerd en vastgesteld.  W. MEIJER

1 Leibniz und Spinoza: Ein Beitrag zur Entwicklungsgeschichte der Leibnizischen Philosophie (Berlin: G. Reimer, 1890)