spinozaklein

Spinoza en de Republiek der Wetenschappen
briefwisseling met Oldenburg, Leibniz en Fabritius



Voorafgaand aan de briefwisseling met de secretais van de Royal Society
De eerste brieven tussen Spinoza en Oldenburg dateren uit 1661. Dat de secretaris van de ‘Royal Society’ dan bij hem op bezoek komt, betekent dat Spinoza dan op zijn 29e al internationaal een reputatie als wetenschapper heeft opgebouwd. Zijn werk met samenvatting en commentaar van  Descartes was nog niet verschenen (1662). Spinoza geeft al in 1662 blijk van een oordeel over Bacon en Descartes; een oordeel wat aan de basis ligt van zijn ‘Philosophie’ en niet zal wijzigen: namelijk het idee van de eenheid van lichaam en geest en de onderlinge verbondenheid van alles. Dit sluit goed aan bij Ibn Ezra, welke hij in de TPT vaak aanhaalt. In de TPT geeft hij blijk ook andere Joodse filosofen goed te kennen, Gersonides en Maimonides. De laatste weet hij te bekritiseren.

De periode tussen zijn 18e en 29e jaar, dat Spinoza in Amsterdam rondliep en als koopman doopsgezinde vrienden maakte in de Nes en later aan de grachtengordel als leraar bij Franciscus van den enden, had hij waarschijnlijk via collegianten-voorman Adam Boreel en rabbi en boekuitgever Menasse ben Israel contact gehad met de Hartlib-groep, de voorloper van de Royal Society. Waarschijnlijk is dat hij met zijn kennis van het Hebreeuws en van de Bijbel de aandacht had getrokken van de hebraist Boreel, Vossius en Graevius. In deze periode is veel aandacht voor de mogelijkheid van een Joodse staat, het verschil en de overeenkomst tussen het Joodse en het Christelijke geloof. Uit de TPT blijkt dat hij zich hierover ideeën heeft gevormd.

Met de collegianten en hun uitgever Riewertsz zal contact zijn geweest; mogelijk heeft hij binnen de uitgeversgroep al Descartes gelezen of over hem gehoord; de vertaling van Descartes’ werk vanaf 1650 werd immers verzorgd door Riewertsz’ vertaler Glazemaker. Er waren contacten tussen de groep met Constantijn Huygens en de familie de Geer. Ook Franciscus van den Enden was omgeven door vooraanstaande Amsterdamse en Vlaamse uitgevers en had contact met de Rederijkers.

In Amsterdam bestond onder de Rederijkers, doopsgezinden (en niet alleen bij hen, maar veel breder) een natuurfilosofische, universalistische manier van denken, belangstelling voor andere culturen en alchemie; via de boekuitgeverij kwamen veel geleerden uit verschillende landen met elkaar in contact. De uitdaging de boeken uit te geven en te vertalen, vereiste dat men zich er goed in moest verdiepen. Spinoza zal zeker aansluiting hebben gevonden bij deze universalisten vanuit zijn eigen door de Joodse filosofen gevormde pansofische ideeën. Wetenschappelijke uitwisseling vond in Amsterdam ‘ondergronds’ plaats, buitenom de officiële universiteit, die voor Holland in Leiden was gevestigd. De universiteit kon niet vrijelijk wetenschap ontwikkelen; er bestond een zekere mate van censuur vanuit de Staten.

Wetenschap en de protestantse hoven
De wetenschappen kregen in de eerste helft van de 17e eeuw steun van vorsten: met name aan de Protestantse hoven kwamen wetenschappers bijeen: b.v. in Engeland en Zweden. In de Republiek was de secretaris van Frederik hebdrik, Constantijn Huygens, op cultureek gebied een verbinden factor.


Eerste koninklijk genootschap voor wetenschappen: Britse Royal Society

Vanaf 1660 ontstaan ‘Koninklijke wetenschappelijke genootschappen’. De eerste was de Engelse ‘Royal Society’, waarvan de Hartlib-groep en het ‘onzichtbare genootschap’ voorlopers waren geweest. Met deze groeperingen liepen al eerder veel lijntjes vanuit Amsterdam. De briefwisseling laat een open en geïnteresseerde, aanmoedigende secretaris zien. Spinoza wordt gevraagd naar zijn oordeel over onder andere Boyles natuurkundige werk. er bestaat onder de wetenschappers een brede belangstelling; zo zal Boyle de vertaling van het werk van Hugo de Groot in het engels financieren. Echter Oldenburg wordt nog enkele maanden gevangengenomen; in de 70-er jaren, waarin Spinoza's TPT is verschenen, neemt Oldenburg weer contact op, nadat hij eerst tijdelijk wat reserve had gekoesterd tegenover Spinoza's TPT. Toch blijft Oldenburg reserves houden (1676). Oldenburg probeert Spinoza, wiens Theologisch Politiek Tractaat (1670) nog niet zo lang uit is en dat hij in deze tijd rondstuurt, op punten te wijzen, waarop hij het boek misschien kan aanpassen, omdat dit 'aanstoot' had gegeven. Spinoza vraagt dan:

‘zijn er punten waarop ik de indruk kan wekken de beoefening van de godsdienstige deugden te ondermijnen?’ 

Deze wijst Oldenburg niet aan. Beiden zullen in 1677 sterven.


Academies in andere landen
In 1666 wordt een Franse opgericht, waarbij Christiaan Huygens zeer actief was. Ook de Duitse deelstaten proberen dergelijke genootschappen op te richten.

Spinoza wordt in het voorjaar 1673 uitgenodigd voor een leerstoel in Heidelberg, de Palts, (brief 47 van Fabritius; antwoord brief 48). Daar was Samuel von Pufendorf, een rechtsfilosoof hoogleraar, die zich vooral baseert op Hugo de Groot en Hobbes. Al met al zou het voor Spinoza geen ongeschikte plek zijn geweest gezien de aard van de leerstoel en het geestelijke klimaat in het land. Er was een strenge tolerantiepolitiek en er waren in het verleden verschillende religieuze minderheden aangetrokken, zoals joden, Franse hugenoten, Poolse socinianisten en Zwitserse mennonieten. Met de familie van de Palts bestonden in de Nederlanden innige banden, wat voor Spinoza een bescherming zou kunnen betekenen. Spinoza zegt nee op het aanbod omdat hij niet in het openbaar wil doceren.

Leibniz, die  later een Academie zal oprichten in Berlijn, doet nog moeite voor Spinoza, maar deze weet niet of Leibniz te vertrouwen is, omdat hij naar Parijs is gegaan (eerder schreef Leibniz vanuit Frankfurt).

Tegenwind voor Spinoza door verwijt van atheïsme
Spinoza heeft midden 70-er jaren van vele zijden tegenwind: de theologen, de cartesianen, maar ook politieke tegenwind. Na een bezoek aan het door Lodewijk XIV bezette Utrecht wordt hij verdacht van spionagepraktijken.

Mogelijk heeft de toegenomen ‘verstatelijking van de wetenschap’ een tweedeling versterkt van wél of niet door de machthebber geoorloofde wetenschap. 



Zie voor meer informatie, rechts Briefwisseling met Oldenburg
en onderstaande links:

Oprichting Koninklijke Genootschappen
Spinoza's briefwisseling met 'spinnen in het wetenschappelijke web'
Royal Society eerste Koninklijke genootschap
Voorloper was het 'onzichbare genootschap'


Frankrijk en Brandenburg krijgen ook een genootschap




Uitnodiging aan Spinoza uit Heidelberg, de Palts
/ brieven Leibniz en Fabritius