Intuïtie, de adequate essentie en de afstamming van de sterren

 

Vierde (derde kensoort: intuitivo): alleen deze manier van kennen begrijpt de adequaete essentie van een ding en doet dat bovendien zonder enig risico van fouten, TIE 26.

 

1.  Alles wat is heeft een oorzaak en geeft gevolg

2.  Dus stammen wij mensen uiteindelijk van de sterren af

3.  Dus hebben we wat met hen gemeen

4.  Dat is a. uitgebreidheid en b. denken (hiermee moet wel bedoeld zijn dat alles een ingebakken ontwerp heeft voor beweging en rust)

5.  De uitgebreidheid is ons fysieke lichaam; maar waar komen onze bewegingswetten vandaan? De richting is: zo lang mogelijk in het bestaan volharden; dus deze hebben te maken met onze survival-systemen

6.  Dus het meso-corticolimbische systeem: daar zit onze goddelijke kern. Deze geeft richting en verbindt door de tijd heen (de prefrontale kwabben zijn specifieker menselijk). Hier zitten ook de emoties, die ons gelukkig kunnen maken.

7.  Spinoza spreekt vaak over mensen die door de rede wordt geleid, iemand die verstandig omgaat met zijn emoties en gevoel. Die zichzelf heeft leren kennen en steeds beter leert kennen en vandaaruit zijn behoefte-systemen matigt ten gunste van het systeem wat een verbinding heeft met het heerlijkste, waarvan hij weet dat het hem een duurzaam geluk geeft (niet eer en roem voor Spinoza)

8.  Helaas wordt men snel afgeleid van het ware geluk door de koppeling van verkeerde beelden, die niet in het eigenbelang zijn, niet samenvallen met de eigen natuur.

9.  Dit kan komen doordat de betrokkene 1. in een onvrije positie verkeert en 2. doordat deze het juiste inzicht mist en 3 doordat deze niet een standvastig karakter heeft

10. Mensen, die geleid worden door de rede zullen deugdzaam handelen. Mogelijk op grond van een nutsinschatting. Maar veel mooier is het als de Deugd vanzelf gaat omdat deze vreugde geeft. De beloning voor de Deugd is dan niet de Hemel in het hieramaals, maar de beloning van de Deugd is de Deugd-zelf (de Deugd is geïnternaliseerd) (dit maakt wetten minder nodig)

11.  Uiteindelijk is alles gericht op het handelen. Daaruit is af te meten of iemand deugdzaam is, niet uit wat hij zegt over de deugd

12.  Dus wat hij allemaal precies te berde brengt of zelfs welke godsdienst hij praktiseert, is niet zo belangrijk

13. Of wat in de bijbel staat nu met wetenschappelijke precisie waar is of niet, dat doet er niet zo veel toe. Als de bijbel maar oproept tot naastenliefde en gerechtigheid en dat doet op een wijze dat ook de meest eenvoudige van geest dit kan begrijpen

14. [Spinoza veronderstelt dus dat we elkaar kunnen beïnvloeden]

15. Je hebt ceremonies, zoals bij de Joden. Deze bekrachtigen onderling de godsdienst van één volk. Het bevordert de eendracht in de staat. Het christelijk geloof kan universele geldigheid krijgen met de oproep van naastenliefde (de naaste lief hebben als zichzelf) en gerechtigheid met Christus als voorbeeld, die in de bijbel de mond van God wordt genoemd.

16.  In de bijbel staan parabelen, kennelijk spreken deze de eenvoudige gelovigen aan (n.b. zo werkt kennelijk het intuïtieve kennen)

17. Lodewijk Meijer, redacteur van Riewertsz en Spinoza’s werk, en anderen willen onwetenschappelijke passages in de bijbel schrappen. Spinoza spreekt zich hiertegen duidelijk uit. De waarde van de bijbel ligt in de oproep tot naastenliefde en gerechtigheid. Dit staat in het Theologisch Politiek Tractaat 7 (hij noemt Meijer niet, maar Maimonides).

18.  Anderen daartegenover vragen Spinoza er mee in te stemmen dat de opstanding van Christus zo levendig beschreven is in de bijbel, dat het wel gebeurd moet zijn. De godsdienst wil zich dan bovende natuurwettenstellen (een wonder laten zien). Spinoza zegt dat dit niet kan zijn gebeurt, het is tegen de wetten van de natuur; hij kan geen ander verklaring geven dan dat het een overdrachtelijk te begrijpen beeld is.

19. Zo neemt Spinoza dus positie in vanuit een idee van het brein met de drie kensoorten, waarbij dus een duidelijk onderscheid bestaat tussen de intuïtie qua functie èn qua manier van kennen en de ratio, die m.i. doorwerkt in zijn bijbelanalyse. Niet alle tijdgenoten maken dit onderscheid tussen intuïtie en rede. Wel b.v. John Locke, pedagoog Comenius