Afdrukken

Grote lijn bij Spinoza en een beetje Coornhert

 


In de twee kolommen op deze pagina wordt samenhang gelegd tussen de verschillende pagina's van de website. Links over Spinoza als wetenschapper. Aan deze rechterkant meer de historische en culturele verbanden; illustraties hierbij zijn te vinden onder 'a'damse spinozawandeling'.


Pas op! De historische studie leverde in de combinatie met Spinoza’s teksten een op sommige punten afwijkend beeld op van de Spinoza, zoals deze vaak wordt gepresenteerd, zie:

1. vrienden zijn niet per se geestverwanten (zie verderop)

2. Spinoza wijst erop dat transcendentale begrippen vallen onder vage kennis en kunnen leiden tot misverstanden. Begrippen die vaak transcedentaal (d.w.z. zonder zijn ‘adequate’ definities en beschrijvingen te volgen) worden gebruikt zijn bij voorbeeld: vrijheid, gelijkheid, passies/emoties, rede, intuïtie, democratie. Adequate definities omvatten een kern die wordt doorgegeven en sluiten daarom aan bij Spinoza’s dynamische model van oorzaken en gevolgen (zie verderop).

3. Men zet Spinoza in een rijtje met Descartes en Stoa, terwijl hij zelf in de Ethica toewerkt naar de inleiding van Ethica V, waarin hij Descartes en de Stoïcijnen belachelijk maakt door hun ideeën dat de mens zichzelf kan veranderen, als deze maar wil. Voor Spinoza is de wil niet groter dan het verstand, dat wil zeggen zoals dit verstand zich in de loop van het leven heeft verder ontwikkeld door voortgaand begrijpen (van E II, 7 naar Eth V, 10 en 20 èn wat betreft de wijze waarop de gedachten en lichaamsindrukken zijn aaneengeschakeld in de geest van Eth, 23 naar V, 1, met verwijzing naar III, 2). De oorzaken van de ontwikkeling van dit begrijpen liggen buiten de wil; maar het maakt voor de uitkomst wel uit of sprake is van de oprechte en warme wil tot begrijpen (als positieve emotie); dit kan andere verwarrende directe emotionele reacties steeds meer doen temperen (IV, 14). Met dit inzicht kun je dan toch een beetje sturing geven aan de automatische processen, die zich in onze geest afspelen. Hierin is het nut van Spinoza's leer gelegen: inzicht in de beïnvloeding van ons motivationele systeem, waarin emoties een grote rol spelen.


Het nut van Spinoza’s ‘leer’

Het thema 'dat de vrije wil niet bestaat' is fundamenteel bij Spinoza en heeft direct te maken met het nut van zijn leer.  De spontane gedachte, die je voor waar houdt, is eigenlijk 'verbeelding'. De oorzaken dat juist deze gedachten bij je zijn bovengekomen, zijn niet bekend. Dit geldt ook voor anderen; een ander ziet hetzelfde als jij maar denkt weer heel wat anders. Pas als we de oorzaken beter gaan begrijpen, kunnen we er iets van sturing aan geven. Je moet dus op zoek gaan naar de oorzaken en daar weer de oorzaken van om tot de werkelijke drijfveren te komen van waaruit onze gedachten stammen.


Voor Spinoza zijn dit de conatus, het streven om in het bestaan te volharden èn het natuurlijk streven naar geluk, dat ontstaat uit liefde en de ervaring van deelzijn met de natuur (uiteindelijk vloeit dit ook voort uit de conatus). Andere mensen zijn voor ons erg belangrijk, maar kunnen bij ons door hun gedrag en houding ook verdriet en boosheid oproepen. Het helpt volgens Spinoza in te zien dat ook andere mensen hun oorzaken niet kennen en dat veel gedrag noodzakelijkerwijs  gebeurt; dit relativeert goed en kwaad. 


Een stap verder is dat mensen met de menselijke rede, waarmee we vooruit kunnen zien en plannen maken invloed op elkaar kunnen uitoefenen, via een 'pedagogie van het emotionele systeem' (mijn term). Neem de ceremoniële godsdienst in het kader van de staatsvorming, zelfinzicht via de wetenschap, maar ook was in Spinoza's tijd bekend dat de architectuur een factor kon zijn die beïnvloedde, evenals muziek, gedichten, de bijbel konden datgene versterken wat nodig is om in specifieke historische situaties tot optimale uitkomst te komen; ook gaan van de staatsvorm en wetgeving een vormende invloed uit. 

De toekomstige wil wordt dus al veel eerder gevormd dan wanneer zich deze binnen een automatisch proces lijkt te manifesteren als vrije wil. Maar dat inzicht biedt tegelijkertijd manieren om de wil te beïnvloeden en daardoor vrijer te worden.

Binnen de ceremoniële godsdiensten konder accenten worden gelegd die toekomstig gedrag zouden beïnvloeden. Het verschil tussen calvinisten en remonstranten lijkt te herleiden tot tegenstellingen, die in de historie van de Republiek waren geslopen. Aan de akte van Verlatinghe (1581), de onafhankelijkheidverklaring van de provincies die de Republiek zouden vormen, waren verschillende verdragen vooraf gegaan, waaronder de Unie van Utrecht (1579). Hier werd bepaald dat in de Republiek gewetensvrijheid was toegestaan. Hierin had Coornhert, compaan van Willem Van Oranje, zijn aandeel geleverd. De formulering van de twee jaar latere akte van Verlatinghe was gebaseerd op die van Beza, leerling van Calvijn. Willem Van Oranje, zelf eigenlijk eerder luthers, nam dit over omdat Calvijn i.t.t. Luther opstand niet afwees. Ook aan protestantse stromingen zoals de hugenoten en de Schotse presbyterianen, het puritanisme, lag dit calvinisme ten grondslag. Coornhert had met Beza gedisputeerd. Deze had namelijk geen moeite met het doden van ketters; Coornhert keert zich in een boekje tegen het ketterdoden. Coornhert bestreed Beza op het punt van het ketterdoden, waarmee deze geen moeite had. Maar het ketterdoden was juist een belangrijk argument tegen Filips II geweest. Spinoza’s uitgeverij Riewertsz heette in het Martelaersboeck, waaruit valt af te lezen dat deze op de lijn zat van Coornhert, voor wie de gouden regel ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet’ zeer belangrijk was en die op grond daarvan een afschuw had gekregen van het ketterdoden. Coornhert had nog lange tijd grote invloed op het Singel in Amsterdam en daarmee op het remonstrantisme en de collegianten. Spinoza's uitgeverij van Riewertsz had een uithangbord 'In t Martelaersboeck'.
Opvallend is hoe lang dergelijke 'accenten' doorwerken. Ook de de Amerikaanse onafhankelijkheidstrijd leidde tot een 'akte van Verlatinghe'. In deze strijd hadden puritanisten een grote rol gespeeld. De Quakers, als een van de weinigen tegen slavernij, vestigden in bepaalde gebieden van de V.S. Deze zouden later als eersten streven naar de afschaffing van de slavernij.

 

Het nut van Spinoza's leer is dan (zie voor Spinoza's eigen opsomming Eth II, 49, eind):

- Veranderd en ‘waar’ inzicht in goed en kwaad, door in te zien hoe ons te verhouden tot de dingen die niet in onze macht staan

- Inzicht in mogelijke veranderingen ten goede door verstandige staatsstructuren en wetgeving (II, 49, 4e); soms dat je juist beter geen wet maakt.

- Zelfkennis, mildheid, wijsheid, gemoedsrust


Rede en intuïtief weten/ emoties 

Mensen hebben (Ethica II, 40, opm II)

1. rede (zie voor omschrijving Eth II, 41- 44; 44, toeg II, aard van de Rede de dingen in een of ander opzicht te beschouwen uit het gezichtspunt van de eeuwigheid; en als noodwendig en niet toevallig; het stelt in staat tot vooruitziendheid)

2. een intuïtief weten


Dat wat iemand (m/v) intuïtief kan weten (dat hij gelukkig wordt van gehoorzaamheid aan het innerlijk liefdesgebod, nl. dat hij zijn oorsprong, zichzelf en de naaste moet liefhebben en dat zijn oorsprong/god/natuur hem die richting wijst), kan hij ook (en preciezer) geleid door en met de rede weten. De rede leert ook dat er nog een innerlijk gebod is, namelijk de drang tot zelfbehoud (de conatus). Deze geboden kunnen op gespannen voet staan met elkaar, wat mensen in de omstandigheden kan brengen  tussen twee kwaden te moeten kiezen voor het minste kwaad. (Eth VI, 65).


In alles ‘openbaren’ zich de eeuwige wetten van Gods/natuur/het Al. Emoties zijn belangrijke schakels binnen de wetmatigheden die door de menselijke natuur (die voortdurend in relatie tot de omgeving staat) heen lopen. Zij verschillen en schakelen naar verschillende belangen voor de conatus (zie b.v. ‘brein’ op deze website, waar emoties passen in het motivationele systeem). Emoties dragen ertoe bij direct te reageren op gevaar dan wel op positieve mogelijkheden van vereniging en verzwelging. Met de rede kan men de emoties waarnemen, b.v. dat haat wederhaat oproept (Eth III, 40) en geleidelijk-aan gaan begrijpen hoe er mee om te gaan (Eth IV, 37). Omdat het nuttig is met anderen in een staat vredig samen te leven, is het ook nuttig onderling dergelijke tegengestelde emoties te doen verdwijnen. De aanvankelijke staat van slavernij aan de emoties te vervangen door andere, waardoor men bereidwillig doet wat nodig is voor behoud van de staat. Als men dit niet door inzicht vanuit de rede doet (wat zeldzaam is, maar wel kan, zie b.v. brief 43), dan kunnen gezamenlijke (godsdienstige) diensten ertoe bijdragen dat men zich één volk gaat voelen, waarin men de naaste landgenoot gunt wat men zichzelf gunt.


De liefde Gods kan ook de uitkomst zijn van een door de rede geleid proces. De weg van de rede is dan die van het begrip; deze leidt tot ander inzicht in goed en kwaad; tot vriendelijkheid en zachtheid (20.15); wel moet het begrijpen dan voortkomen uit een emotionele wil tot begrijpen (Eth IV, 14). Spinoza gaat er dus vanuit dat een mens gedurende zijn leven fundamenteel kan veranderen, alleen heeft hij niet zelf in de hand.  Dit gebeurt omdat hij de oorzaken die op hem inwerken (de kiemen zijn al eerder gelegd) niet in de hand heeft en zelfs niet kan overzien (de vrije wil bestaat niet; Eth II, 48: de geest wordt genoopt dit of dat te willen). Dit geldt er ook voor of iemand al of niet het pad van de rede opgaat. Deze kan dan niet meer terug: wil en verstand zijn hetzelfde (Eth II, 49).


Wel kan hij op een gegeven moment vanuit zijn inzichten proberen zichzelf en anderen te veranderen. En de omstandigheden aan te geven die het best bij de menselijke aard horen (die op zich ook afhankelijk is van de omstandigheden). Daarvoor moet hij dan weer inzicht zien te verkrijgen in hoe de menselijke geest werkt (zie hiervoor vooral Eth, II) en met welke input mensen veranderen en welke leidt tot hun geluk (op het eerste gezicht zijn de dingen, die ons gelukkig maken voor-de-hand-liggend; maar in tweede instantie kunnen we met behulp van de rede gaan inzien dat gewetensvol leven ons gelukkig maakt; de juiste balans tussen zelfliefde en naastenliefde (Eth I, aanhangsel en Eth V, 42), een verrassende wending van het schijnbaar vanzelfsprekende. En welk soort 'pedagogie’ voor het emotionele systeem' in welke omstandigheden werkt.


Wetgeving en staatsinrichting

Over de 'pedagogie van het emotionele systeem' is ook veel te vinden in de twee politieke werken, het Politiek Theologisch Tractaat en het Politiek Tractaat. Spinoza, die het gevaar aangeeft van transcendentale begrippen (brief 2 en Eth, II, 40), zal in het PT, I.2 benadrukken dat hij wil uitgaan van de dingen zoals ze zijn (waarover politici ons informeren) en niet van hoe ze zouden moeten zijn (waar filosofen vaak mee komen). En aangezien staten zowel bestaan uit mensen die door de rede worden geleid als mensen die door emoties worden geleid, wordt dit gegeven nadrukkelijk worden betrokken in zijn analyse in het PT over wat de beste staatsvorm is en welke wetten in het wetboek zouden moeten komen en welke juist uitdrukkelijk niet. Verder werkt hij er veel details in uit over gewenste instituties, de samenstelling van raden, de betaling van soldaten, volksleger of huurlingenleger.


Niet alleen het gewone volk heeft emoties, maar ook vorsten en de mensen rondom hem. Vorsten zijn vaak angstig voor hun eigen volk. Zelfs als de staatsvorm gevonden is, die het beste uit de bus komt voor de stabiliteit van de staat, dan nog kan sprake zijn van een ‘woestenij’.          


Dit alles kan ertoe leiden dat (delen uit) het volk in opstand komt; iets wat Spinoza ermee rechtvaardigt dat men weliswaar zijn macht om zichzelf te verdedigen heeft afgestaan aan de staat, in de persoon van het staatshoofd, of het staatsbestuur, maar dat men in zijn recht staat deze zich weer toe te eigenen als de staat te weinig biedt. Echter, de staat is ook op te vatten als één lichaam. Het staatshoofd, wiens hoogste taak het voortbestaan van het land en de  veiligheid is, kan bij een dergelijke bedreiging van de staat van binnenuit daartegenover het oorlogsrecht uitoefenen, wat aan de andere kant weer het gevoel van in een woestenij te leven kan vergroten. In feite is bij een dergelijk conflict geen sprake meer van deugdzaam gedrag, maar zijn interne krachten die tegenover elkaar komen te staan. 


Ook in de Voorrede, 4 van het TPT gaat het over emotie, namelijk de angst. Angst leidt tot bijgeloof. Als voorbeeld hiervan geeft hij angst (over een toekomstig gevecht) als oorzaak van het bezoek van Alexander de Grote aan een waarzegster. Algemener gesteld: angst veroorzaakt bijgeloof; heeft de neiging zich te koppelen aan bijgeloof, wat bij Spinoza tegenover ‘waar geloof’ staat. De angst is dus de oorzaak van onware ideeën (waaronder in mijn ogen ook zondebokken vallen; beelden die ontstaan vanuit een gevoel van al of niet reële machteloosheid of zich geminacht voelen; onzekerheid over de toekomst). De TPT, V gaat over hoe de godsdienstige ceremonieën ertoe kunnen bijdragen dat mensen die in een staat leven (en daar weinig ervaring mee hebben omdat ze vanuit een situatie van slavernij komen) en daarin vanuit zichzelf (lees: vanuit hun eigen motivationele ordening) doen wat nodig is: van weven tot oorlog voeren, als dit nodig is om de staat te beschermen.

Spinoza is voorstander van een staatsgodsdienst, waarbij de godsdienst in dienst staat van de staat; waarin als het ware de hoofdprincipes van de staat ook in hun concrete toepassing (levensplan van de staat) kan worden overgedragen. Echter de ceremoniële godsdienst (vooral nuttig voor het lichaam) is niet hetzelfde als de ‘ware godsdienst’ (die het heil nastreeft, wat te maken heeft met de geest), die iedereen individueel buiten de kerkgang, waar dan ook, voor zichzelf en met wie hij wil kan beleven. Daarom is Spinoza ook voor het toestaan van kerkgang 'achter de voordeur' in huiskerkekn of in kleinere kerkgenootschappen, al of niet in kleinere kerken. Overeenkomstig de praktijk in de Republiek, i.i.g. in Amsterdam.


Spinoza benadrukt verder dat in het algemeen mensen vrij moeten zijn te denken wat ze willen, omdat dit niet anders kan. Daarnaast voor de enkeling in te mogen zeggen wat hij denkt. Daarom moeten er geen wetten worden gemaakt die een bepaalde godsdienst verbieden, zoals het geval was geweest met het socianisme (bij wet in 1653), die en rol speelde bij de veroordeling van Koerbagh, maar zeker niet alleen bij hem. Als je zo’n wet Republiek-breed aanneemt kan het volk er zich op beroepen, wat kan leiden tot onrust in de samenleving. Dit terwijl het hoogste doel van de overheid juist vrede en veiligheid zou moeten zijn. Dit werkt dan averechts. Als Spinoza het heeft over de vrijheid van spreken haalt hij in dezelfde alinea’s aan dat 'het doel van de politiek in werkelijkheid de vrijheid is' (TPT 20.6). '...dat hun geest en hun lichaam veilig kunnen functioneren en en dat ze zelf vrij hun rede kunnen gebruiken, en dat zij niet door haat, toorn of list elkaar bestrijden noch elkaar wederzijds een vijandig gemoed toedragen' TPT 20.6. M.a.w. haat, toorn en list geven onvrijheid voor de ander. Het doel van alle staatsregeling, is niets anders dan vrede en een rustig leven. Waar dus in de wetgeving vrijheid van spreken niet moet worden verboden, kan het door de uitvoerende politici wel worden tegengegaan.

Maar het onderdrukken van vrijheid van spreken, zodat mensen geen kik geven, kan niet maken dat ze anders gaan denken. Wetten over meningen richten zich niet tegen misdadigers, maar tegen edele mensen. Beter is het kans te zien de woede van het volk binnen de perken te houden, en de mensen zo regeren dat ze toch eendrachtig samenleven, wat met de natuur van de mensen overeenkomt, dan nutteloze wetten te maken (20.13). Hoe minder men de vrijheid van oordelen toestaat, des te meer wijkt men af van de natuurlijke (20.14). Spinoza lijkt in het TPT 20.15 het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten te zien als een verschil over godsdienstige kwesties, maar in het Politiek Tractaat (b.v. 8.44) lijkt hij dit toch meer te zijn gaan zien als conflict dat voortkwam uit een gebrek aan wetgeving en duidelijkheid over de staatvorm, die geleid heeft tot de tegenstelling tussen Van Oldenbarnevelt en Maurits (opvolger van Willem van Oranje en legerleiding). Als staatshoofd kan/moet deze handelen op basis van oorlogsrecht (en niet op dat van burgerlijk recht). Wat niet wegneemt dat het leidde tot een stuitende terechtstelling van Van Oldenbarnevelt (de moeder van Frederik Hendrik probeert Maurits nog te bewegen tot gratie). Mogelijk heeft Spinoza nog meer de ambtsuitoefening van Johan de Witt voor ogen gehad, die al van meet af aan erop uit was Willem III (wiens vader stadhouder Willem II al gauw na zijn geboorte aan ziekte was overleden) via ('eeuwige') edicten uit te schakelen en Amsterdam te bevoordelen. Eenzelfde situatie van een onvolwassen opvolger, 'kind van staat', was ontstaan toen Willem van Oranje in 1584 werd vermoord en zijn oudste zoon Maurits nog onvolwassen was. De graaf van Leicester, die toen werd aangesteld, bleek weinig voor het land te betekenen. Derhalve een voor iedereen onduidelijke situatie.

Vanuit Spinoza’s uitgangspunt emoties te beschouwen als lijnen en vlakken, komt hij in het TP met voorstellen opdat dit in de toekomst niet meer zal gebeuren.

 

Pedagogie voor het emotionele systeem

Zoals boven gesteld is kunnen door uitwendige oorzaken bepaalde innerlijke geboden, met name die van het liefdesgebod en van de conatus conflicteren. Volgens Frans de Waal hebben we zowel veel genen gemeen met de bonobo als met de chimpansee.

 

Bij Franciscus van den Enden is nog een andere uitwendige oorzaak aangegeven, die kan leiden tot een verschil in 'innerlijke geboden', namelijk een klasseverschil (zie hierover Wim Klever 'Franciscus van den Enden, o.a. Political Propositions en Kort Verhael', Vrijstad, 2007; n.b. vertaald naar het engels). Hem staat een maatschappij voor ogen van meer 'evengelijkheit'. Omdat mensen onderling qua aanleg etc. verschillen, zouden wetten niet moeten dwingen tot precies gelijk gedrag. Gelijke behandeling van de van nature verschillende mensen zou rekening moeten houden met de verschillende behoeften en aspiraties. [Van den Enden heeft tussen 1645 en 1650 te maken had gehad met de Franse opstandige beweging 'de Frondes' (met de prins van Condé, die in 1672 legeraanvoerder was, maar Lodewijk XIV met zijn huurlingenleger van 16-jarigen en de opdrachten wreed op te treden tegen b.v. de Utrechtse bevolking waarschijnlijk eigenlijk verfoeide); ook heeft hij aan het Amsterdamse stadsbestuur voorstellen gedaan voor de stichting van een kolonie 'Nieuw Nederland'. Hierover had hij contact met Quakers. Al voor de daadwerkelijke inval van de troepen van Lodewijk XIV in 1672, is hij in Parijs gaan wonen, van waaruit hij onderdeel werd van een couppoging, die uiteindelijk ertoe heeft geleid dat hij werd opgehangen op de place de la Bastille. Zijn leerling Van Vlooswijck, streed, hoewel hij dat als burgemeesterzoon waarschijnlijk niet had gehoeven, in het leger en sneuvelde.] Er zitten veel overeenkomsten in Van den Endens geschriften en vooral het Politiek Tractaat van Spinoza. Ook in het mensbeeld van beiden, waarin mensen in de kern niet ongelijk zijn, dus zwarte mensen zijn niet van nature minder (destijds een van de gangbare ideeën afwijkend idee) en mensen horen anderen niet te gebruiken vanuit eigenbelang als dat strijdig is met het eigen belang van de ander.


Van den Enden signaleert in eigen omgeving een groeiend verschil in rijkdom. In termen van staatsvorm: democratie is het begin, maar geleidelijk aan wordt het een oligarchie en tenslotte een eenhoofdig leiderschap. In de praktijk zie je wel ontstaan dat er combinaties zijn van deze vormen (zo ontstaan binnen Engeland, Frankrijk , soms voor tijdelijk, parlementen. In de Republiekis dit te vergelijkem met de Staten-Generaal). 


Van den Enden woont aan het Singel vlakbij de Dam, als daar tussen 1650 en 1662 het Stadhuis wordt gebouwd. Illustratief voor het uitdragen van de idealen en tegelijkertijd al een zekere mate van toename van verschil en verandering van waarden. Steeds meer rijkdom. Dit wordt nog meer zichtbaar in de aanleg van de Gouden Bocht. Ook een mentaliteit die verschilt van het begin van de 17e eeuwse 'In liefde bloeyende'

 

Architectuur en bouwproces van het Stadhuis op de Dam
In de Republiek werden, zoals eerder is aangegeven,  verschillende wegen gevonden om bepaalde waarden te versterken, waaronder die via de (officiële) godsdienst. Verder konden hiertoe gevelstenen dienen of de architectuur als geheel. Rederijkerskamers hadden een eigen ‘devies’ met hun kernwaarden. Vanaf de kansel of onderling kon men elkaar ‘vermanen’; ook de schilderkunst had vaak een vermanende functie; vaak via symbolen voor een deugd of ondeugd. 
De in 1648 gesloten vrede betekende erkenning van de Republiek. Ook het Stadhuis op de Dam dat tussen 1650 en 1662 zal worden gebouwd zal bepaalde waarden uitdragen. Allereerst wordt het een ode aan de wetenschap, die in korte tijd zoveel nieuws had gebracht en waaraan de stad deels zijn rijkdom ontleende. Voor de architectuur wordt allereerst Jacob Van Campen aangetrokken, die al Hofwijck heeft gebouwd samen met Constantijn Huygens op basis van de principes van Vitruvius, die in de renaissance doorgegeven waren o.a. door Da Vinci, d.w.z. dat uitgangspunt is dat natuurlijke vormen en maten voor de mens aangenaam zijn. Ze hadden ook studie gemaakt van de maten van de tempel van Salomo (in Amsterdam was dit bekend geworden via een tempelmodel dat werd tentoongesteld door Judah del Templo, geholpen door Adam Boreel; Huygens had zich ook verdiept in het Hebreeuws en in de Mishnah/ Middod stonden de maten aangegeven, waarbij was gebleken dat er een sterke overeenkomst was met  de ideeën van Vitruvius (o.a. het punt van de symmetrie), zodat sprake leek van een universele waarheid. Hoewel het stadhuis geen tempel was, vormde men zich voorstelling van 'het paleis van Salomo', wat de wijsheid van het stadsbestuur zou onderstrepen. In het model van Van Campen kreeg de naaststaande kerk een hogere toren, zodat deze boven het wereldse stadhuis bleef uit steken. Voor de inrichting kregen schilders de opdracht de Opstand te schilderen. 
Enkele conflicten gedurende bouwproces zijn wellicht tekenend voor de mentaliteitsverandering. Voor de nieuw hoge kerktoren is geen geld beschikbaar. Het grootste schilderij dat Rembrandt ooit maakte over de Opstand, die hij voorstelde als een ingetogen samenzwering van verschillende personen, waarbij de hoofdpersoon erg op Coornhert lijkt, werd afgekeurd. Het versneden schilderij kwam uiteindelijk in Zweden terecht. Er kwamen nieuwe schilderijen de heroïek van de strijd voorstellende, zoals afgekeken leek van de hofschilder Le Brun van Lodewijk XIV. Rembrandt werd erg lelijk gevonden door de schilders van het kunstgezelschap NIL. Dit tekent wel een omslag in mentaliteit in Amsterdam, waar zeer rijken kwamen wonen en in 1665 zeer grote huizen verrezen in de Gouden Bocht. Waar de culturele voorhoede 'In liefde bloeyende' had uitgedragen, was nu sprake van 'Niets is moeilijk voor hen die willen'.
 

Vrienden zijn niet altijd helemaal geestverwanten;

transcendentale begrippen kunnen preciezer

Het proefschrift van Meinsma uit 1880 ‘Spinoza en zijn kring’ heeft de basis gelegd voor wat de vrienden van Spinoza worden genoemd. Van daaruit is geleidelijk aan een bepaalde kring benoemd als zijn vrienden en anderen worden daarmee over het hoofd gezien. Als je wat preciezer kijkt naar de ideeën en geschiedenis dan zijn er is toch anderen aan te wijzen, die dichterbij Spinoza staan en met wie sommige ‘vrienden’ in conflict stonden. 

Als geestverwanten van Spinoza beschouw ik vooral Menasseh ben Israel, Franciscus van den Enden, Adam Boreel en de Hartlibgroep, Balling en andere Quakers, Jelles. Verder Constantijn Huygens en Coenraat van Beuningen.  Vrienden als Lodewijk Meijer, Bouwmeester en Koerbagh zie ik niet als echte geestverwanten.

Hier wordt nauwkeuriger gekeken naar begrippen als rede, intuïtie, vrijheid, gelijkheid, democratie.